2. 2
Winter.
Je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht, maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
En toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
Zolang er sneeuw is, is er hoop.
4. 4
Met het eind voor ogen
(jouw eind, mijn eind,
het eind van t’ jaar)
vat ik weer moed:
niets is veranderd,
maar je vastklampen
aan iets
wat niet blijft
schenkt eeuwigheid.
6. 6
Afscheid is nog even
niet weggaan voor een nieuw
begin zoals voor hen die
blijven
Want blijven zonder iemand
is opnieuw ontdekken
Er is steeds een weg
een kort gemis,
een nieuw begin.
7. 7
Sneeuwen is overvloed van hemel
stilte, maar bovenaards.
De wereld ligt hemelwaarts.
De warme vogels wonen vergeten,
de stad verliest het gelaat
waarop wij lopen, verbaasd, gespleten;
er waait nog kerstmis door de straat,
geen sneeuw dekt het geweten.
Maar de aarde wordt een barmhartigheid,
nooit lag de hemel nader:
Sneeuwen is dwarreling van geluk,
dwarreling van de Vader.
8. 8
Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dicht trekken
achter je bestaan en niet
terugkomen, want je blijft
iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan is eigenlijk ook een soort
van blijven, niemand wacht dan
want je bent er nog, niemand
neemt afscheid want
je gaat niet weg.
9. 9
Je wandelt, weet ik, in een milder licht
dat voor je uitschijnt en je stappen richt
een vrede tegemoet die wij niet kennen
naar een gezegend eeuwig vergezicht