1. Reflectienota witboek BRV
Frederik Lerouge
Schokken opvangen en groenblauwe dooradering
Deze nota houdt een persoonlijke reflectie in vanuit het oogpunt schokken
opvangen en groenblauwe dooradering, van de werktekst voor het witboek BRV
zoals beschikbaar gesteld is op datum van maart 2016. Ik heb deze beschouwing
geherinterpreteerd naar veerkracht en bioproductieve ruimte. Met het
brugconcept bioproductieve ruimte (Lerouge et al., 2015) wordt elke ruimte
bedoeld die (ecosysteem)diensten (producerende, regulerende, culturele) levert
gebaseerd op fotosynthese. De reflectie focust voornamelijk op bioproductieve
ruimte voor agro- en ecosystemen, en is aangereikt met inzichten die naar boven
kwamen op een bespreking van dit thema tijdens de expertenworkshop van 21
maart 2016.
Werktekst
De werktekst naar het Witboek bestaat uit twee delen: (1) een strategische visie;
(2) Operationalisering. De strategische visie beschrijft de ruimtelijke staat van
Vlaanderen, een perspectief op de toekomst, de ruimtelijke
ontwikkelingsprincipes die gehanteerd worden, en een doorvertaling naar
werven van ontwikkeling en verandering. Het deel operationalisering beschrijft
operationele werkprogrammas, krachtlijnen en aanpak voor regiovorming,
monitoring en beleidsplanning.
De vier globale ontwikkelingsprincipes die worden voorgesteld zijn (1) meer
doen met minder ruimte, (2) ontwikkelen vanuit samenhang, (3) leefkwaliteit
bevorderen, (4) samen aan de slag. Vanuit het open ruimte perspectief zijn de
vier voorgestelde ontwikkelingsprincipes relevant en bruikbaar. Ze vinden ook
enigszins aansluiting bij denkkaders rond ruimtelijke veerkracht, zoals verder in
deze nota zal worden uitgediept. Er wordt sterk ingezet op concepten als
veerkracht, ruimtelijk rendement en multifunctionaliteit. Desondanks blijft het
document oppervlakkig voor wat betreft de concrete uitwerking van deze
principes. De werktekst vertoont enkele belangrijke lacunes, en kan een stuk
genuanceerder, gediversifieerder, en vooral concreter. Deze nota wil hiertoe een
aanzet geven.
Een perspectief op bioproductieve ruimte
Cruciaal in het ontwikkelen van een beleidsvisie op open ruimte is het
gehanteerde waarderingskader voor deze ruimte. De werktekst raakt enkele
elementen aan, maar blijft te weinig gestructureerd en consistent op dit vlak.
'Ruimte' wordt in het kader van ruimtelijk beleid nog te beperkend gezien als
een tweedimensioneel gegeven. Visie op de derde dimensie, de invulling en het
functioneren van deze ruimte, brengt thema's in beeld zoals atmosfeer, bodem
en ondergrond. Zo kan meer aandacht gegeven worden aan ruimte als substraat:
de onversteende, fotosynthetisch actieve bodem. Maar ook andere ruimtelijke
opportuniteiten voor bioproductieve functies en diensten kunnen sterker
2. 2
worden belicht. Het biofysisch systeem is dan de totaalstructuur gevormd door
dit substraat samen met het geheel van ondermeer de watersystemen, bos,
natuur, landbouwteelten, topografie en ondergrond. Het biofysisch systeem
vormt hierbij een structurerende drager, en zou ook als dusdanig herkend en
erkend moeten worden. De ecosystemen die hierop ge谷nt zijn leveren functies
en diensten voor de samenleving 辿n de natuur. Hiermee kan het blik- en
werkveld van de ruimtelijke ordening inzake de open ruimte sterk verbreed
worden tot een veel breder palet van diensten dan louter de klassieke landbouw,
natuur, bos. Een dergelijke visie kan ook de beperkingen van de meer modieuze
principes als 'blauwgroene netwerken' helpen doorbreken.
De werktekst maakt terloops melding van enkele belangrijk systeemschokken
die onze richting uitkomen, zoals klimaatverandering, maar lijkt de implicaties
ervan, alsook de urgentie, te onderschatten. Zo wordt water nog te limiterend
weggezet als een problematiek (overstromingen), en minder als een essenti谷le
en steeds schaarser wordende grondstof.
Het ruimtelijk beleid spreekt zich traditioneel uit in verband met strategische
hoeveelheden inzake woonvoorziening, mobiliteit, industrie enz. Wat betreft de
klassieke openruimte-functies (landbouw, natuur, bos) beperkte zich dat
traditioneel tot oppervlaktequanta in relatie tot de ruimtebalans. Wat
grotendeels ontbreekt zijn uitspraken over nuttige en mogelijke graden van
zelfverantwoordelijkheid en zelfvoorziening inzake diensten als
voedselvoorziening, koolstofopslag, waterbuffering, hernieuwbare energie enz.
In die zin is een verbreding van het concept van ruimtelijk rendement naar
openruimte-functies wenselijk en nodig.
Zeker in het licht van mogelijke systeemschokken (bijvoorbeeld door
klimaatverandering, maar ook door de toenemende volatiliteit van globale
markten) kan ruimtelijke planning een belangrijke trekkersrol opnemen
wanneer het aankomt op het bepalen van dergelijke strategische niveaus van
zelfvoorziening en zelfverantwoordelijkheid. Daarvoor is een verdiepend inzicht
in de capaciteiten en de beperkingen van de Vlaamse bioproductieve ruimte
noodzakelijk.
Het ecosysteemdienstconcept en ruimtelijke veerkracht
Hoewel het ecosysteemdienstconcept, en in het bijzonder het kwantificeren van
ecosysteemdiensten, nog in ontwikkeling is, wordt voorgesteld om het mee te
nemen als conceptueel kader in het witboek. Dit concept slaat immers op een erg
bruikbare manier de brug tussen de sociale en biofysische facetten van de
ruimte.
Een model dat dit bevattelijk maakt, is de zgn ecosysteemdienstcascade
(Haines-Young and Potschin, 2010; Potschin and Haines-Young, 2011). Dit model
beschrijft ecosysteemdiensten als ingebed in het raakvlak tussen het ecologische
systeem en het sociale systeem. De levering van ecosysteemdiensten hangt af
van het functioneren van ecosystemen, welke op hun beurt ge谷nt zijn op het
biofysisch substraat, dat ruimtelijk is. Aan de andere kant leveren
3. 3
ecosysteemdiensten een gebruikswaarde voor de maatschappij, die daar
desgevallend een economische (monetaire) waarde aan kan koppelen.
Twee algemene misvattingen willen we hier meteen vermijden: (1) Deze cascade
dient niet ge誰nterpreteerd te worden als een sjabloon voor een stappenplan,
maar als een samenhangend geheel. Bij het werken met ecosysteemdiensten als
conceptueel kader dient de hele cascade in rekening gebracht te worden. (2) het
economisch waarderen van ecosysteemdiensten houdt geenszins een pleidooi in
voor de vermarkting ervan.
Tussen elk van de vijf componenten van deze cascade bestaan terugkoppelingen
in beide richtingen. Preferenties en noden van landgebruikers en landbeheerder
hebben een invloed op de gebruikswaarde en maatschappelijke waardering van
ecosysteemdiensten, en vice versa. Binnen het ecologisch systeem kan
ecologische veerkracht uitgedrukt worden als de capaciteit van ecosystemen om
te (blijven) functioneren en diensten leveren onder wijzigende omstandigheden.
Sociaal-ecologische veerkracht omvat een veel complexer begrip van het
onderliggende systeem.
De doorvertaling van veerkracht in de werktekst is problematisch. Het begrip
wordt gedefinieerd als volgt (werktekst, p.64): Ruimtelijke veerkracht is het
vermogen van de ruimte om veranderingen en schokken uit mondiale trends waar
Vlaanderen weinig vat op heeft (klimaatverandering, energie- en
voedselvoorraden, demografie, globalisering) op te vangen zonder dat daarbij de
maatschappelijke ontwikkeling in het gedrang komt. Deze definitie verengt het
begrip veerkracht tot mondiale trends waar Vlaanderen weinig vat op heeft. Dit
klinkt erg fatalistisch, terwijl er wel degelijk trends zijn waar Vlaanderen vat op
kan krijgen, ondermeer via het ruimtelijk beleid. Daarnaast is maatschappelijke
ontwikkeling een erg breed begrip, wat wellicht moeilijk te operationaliseren zal
blijken.
Veerkracht is als begrip enkel zinvol wanneer het betrekking heeft op een
specifiek systeem, en ten opzichte van een specifieke schok of verandering,
(zoals vb. in de veerkracht van familiale landbouwbedrijven ten opzichte van
4. 4
fluctuaties in marktprijzen) (Carpenter et al., 2001). De werktekst haalt enkele
schokken of verschuivingen aan in de definitie van veerkracht zelf:
klimaatverandering, (veranderingen in) energie- en voedselvoorraden,
(veranderingen in) demografie, globalisering. Maar zonder een heldere systeem-
en schokdefinitie wordt veerkracht snel herleid tot een hol begrip (Cumming,
2011).
Sociaal-ecologische veerkracht, of veerkracht van sociaal-ecologische systemen,
gaat niet noodzakelijk meer uit van het bestaan van stabiele systeemtoestanden
of evenwichtssituaties (Davoudi et al., 2012). Sociaal-ecologische systemen zijn
adaptief en zelf-organiserend. Veerkracht wordt zo gezien als het vermogen van
het systeem om zich aan te passen, om nieuwe ontwikkelingspaden te vinden bij
verstoring, om desgevallend te transformeren naar een nieuw regime (Folke et
al., 2010; Scheffer et al., 2009). Geleverde ecosysteemdiensten in oude en nieuwe
regimes kunnen gebruikt worden als maatstaf om te bepalen of deze transities
gewenst zijn. Voor een uitgebreidere omschrijving van sociaal-ecologische
veerkracht wordt verwezen naar Tempels et al. (2013).
Enkele belangrijke begrippen om mee te nemen in de visievorming rond
veerkracht, zijn in de werktekst onderbelicht. Kwetsbaarheid van
agro/ecosystemen is functie van de diversiteit, rijkdom en connectiviteit (Fraser
et al., 2005). Landbouwsystemen met een gecombineerde lage diversiteit, een
hoge rijkdom of productiviteit, en een hoge ruimtelijke connectiviteit, worden als
kwetsbaar gezien. Het typevoorbeeld hiervan is een grootschalige,
productiegeori谷nteerde monocultuur. Maximalisatie van productiviteit kan zo
ten koste gaan van veerkracht.
Een veerkrachtig beleid houdt rekening met de mogelijkheid dat er hysterese zit
in systeemtransities. Hysterese wil zeggen dat na een transitie van 辿辿n regime
naar een ander regime, het erg moeilijk, in sommige gevallen zelfs onmogelijk,
kan zijn om het systeem terug naar het eerste regime te laten omslaan (Cr辿pin et
al., 2012; Scheffer et al., 2001). Voor systemen die gekenmerkt worden door
hysterese is het absoluut noodzakelijk dat een systeemtransitie vermeden kan
worden.
Een veerkrachtig beleid is zich bewust van en focust actief op trage variabelen.
Onder trage variabelen verstaan we onderliggende systeemvariabelen die
relatief traag evolueren (wat niet noodzakelijk wil zeggen dat ze altijd traag
evolueren). Voorbeelden zijn verzegeling, bodemvruchtbaarheid, biodiversiteit,
grondwatersystemen, maar ook wetgevende kaders, culturele tradities en
gewoontes, Het zijn de trage variabelen als organische stof in bodems, die
bepalend kunnen zijn voor hoe snelle variabelen zoals gewasopbrengst,
reageren op externe schokken zoals een droogteperiode. Er dient onderzocht te
worden welke trage variabelen het meest bepalend zijn, met het oog op een kost-
effectieve monitoring ervan.
Complexe systemen bevatten een groot aantal terugkoppelingen (feedback
loops). Deze zijn hetzij positief of versterkend, dan wel negatief of dempend.
Vaak spelen dempende terugkoppelingen een rol om verstoringen of schokken
op te vangen. Een veerkrachtig beleid kent en erkent de voornaamste
terugkoppelingsmechanismen in een systeem, zorgt ervoor dat ze niet obscuur
5. 5
worden door een gebrek aan transparantie, en voorziet adequate monitoring en
respons.
Hoewel een veerkrachtig beleid doordrongen moet zijn van complex adaptief
redeneren, lenen begrippen als veerkracht en ecosysteemdiensten zich niet
steeds voor communicatie. Ze worden omwille van hun complexiteit gemakkelijk
gereduceerd en geherinterpreteerd. Het veerkrachtconcept leent zich uitstekend
als kader voor out-of-the-box, non-lineair en adaptief denken over de Vlaamse
ruimte. Het vormt echter geen solide basis voor een toetsingskader voor
ruimtelijk beleid. Zo vermeld de werktekst vb: Het Vlaams ruimtelijk beleid zet
samen met zijn partners in op ruimtelijke investeringsprojecten in gebieden (1)
waar de veerkracht van de open ruimte onder druk staat, () (3) waar zich een
urgente veerkrachtopgave voordoet, (). Het gebruik van het concept als
dusdanig in de werktekst is enigszins zorgwekkend, want lijkt nauwelijks te
operationaliseren. Op een paar plaatsen in de werktekst komt veerkrachtdenken
wel naar boven, vb. in de bedenking (werktekst, p12): Niet-agrarische
economische activiteiten vestigen zich vaak in leegstaande hoeves en verlaten
landbouwgebouwen en hebben een soms impact op het grondgebruik en de
dynamiek in de open ruimte. Het beleidsmatig kader maakt het benutten van
bepaalde kansen uit deze dynamiek soms onmogelijk (Verhoeve et al., 2015).
Het mag niet aan ambitie ontbreken om complex adaptief systeemdenken aan de
dag te leggen bij de visievorming rond de Vlaamse ruimtelijke uitdagingen.
Veerkrachtdenken kan hierbij structurerend werken.
Leidende principes voor een veerkrachtig beleid
We stellen voor de volgende leidende principes voor de ontwikkeling van
veerkracht (naar Biggs et al., 2015; Cr辿pin et al., 2012; Walker and Salt, 2006)
meer te laten resoneren in de tekst.
Behoud (bio)diversiteit en ecologische variabiliteit: meer ecologische
diversiteit levert een hogere responsdiversiteit op schokken. Het gaat hier om
zowel genetische diversiteit, soortendiversiteit als structuurdiversiteit.
Ruimtelijk beleid heeft hier een belangrijk rol op te nemen in het behoud van
ecosysteemfunctioneren, vb. door het voorkomen van verdere fragmentatie, het
ontwikkelen van natuurkernen, verbindingen en corridors, het ruimtelijk
bufferen van verstoringen, het bewaren van structurele complexiteit op
landschapsniveau Het ruimtelijke beleid kan hierop werken door bij te dragen
aan een regionale differentiatie van ecosysteemdiensten, in functie van de
biofysische structuren. Terwijl biodiversiteit 辿辿n van de voornaamste trage
variabelen is waar een ruimtelijke urgentie voor bestaat, komt de term
nauwelijks aan bod in de werktekst. Groenblauwe dooradering speelt hier wel
impliciet op in, maar vertegenwoordigt slechts 辿辿n ruimtelijke expressie in de
brede waaier van mogelijke benaderingen.
Ontwikkelen van functionele redundantie, wat gedefinieerd kan worden als de
aanwezigheid van verschillende componenten in een systeem die dezelfde dienst
of functie leveren, maar anders reageren op schokken en veranderingen. Ook
hier is responsdiversiteit de belangrijkste bijdrage voor veerkracht. Een
6. 6
voorbeeld is een (gedeeltelijke) overlap van verschillende bestuursniveaus en
bestuursorganen zoals administraties, NGOs en verenigingen. Dit vergt een
verschuiving weg van een exclusieve focus op het maximaliseren van
economische effici谷ntie.
Het beheren van landschappelijke connectiviteit is cruciaal. Connectiviteit kan
zowel een goede als een slechte zaak zijn. Overgeconnecteerde systemen kunnen
erg kwetsbaar zijn (Fraser, 2006), denk aan de snelle verspreiding van een brand
in homogene bosbestanden (waar brandgangen een kunstmatige reductie van
connectiviteit inhouden), de verspreiding van plagen in geconnecteerde
landbouwpercelen, of de verspreiding van invasieve planten via vegetatieve
vermeerdering met groenafvalverwerking in containerparken als verbindend
element. Daartegenover staat dat goed geconnecteerde systemen vaak sneller
herstellen van een schok, denk aan herkolonisatie van een verstoorde habitat
vanuit nabije natuurelementen. De werktekst besteed veel aandacht aan
landschappelijke connectiviteit, maar kan hier nog genuanceerder en concreter
op ingaan.
Beheren trage variabelen en feedback loops, door de meest bepalende te
identificeren en te monitoren. In relatie tot bioproductieve ruimte is het behoud
van bioproductieve capaciteit essentieel. Dit hangt af van tal van trage
variabelen, zoals bodemvruchtbaarheid, waterhuishouding, buffering en
zuivering van bodem- en watersystemen, etc. Bestuursstructuren dienen
gekoppeld te worden aan dit soort indicatoren, waarbij voor specifieke
drempelwaarden een gerichte respons georganiseerd kan worden.
Het ontwikkelen van complex adaptief redeneren is een moeilijke opgave. Het
vraagt althans achter de schermen het hanteren van systeemdenken, en het
werken met onzekerheden. Dit vraagt een paradigmaverschuiving waarin
afgestapt wordt van het lineair en reductionistisch denken, en waarbij een goed
begrip dient opgebouwd te worden van hoe verschillende actoren redeneren en
reageren. De vraag dringt zich op in welke mate het hanteren van complex
systeemdenken een doorvertaling moet krijgen in communicatie naar buiten toe.
Het stimuleren van kennisopbouw en experiment wordt gezien als een
sleutelonderdeel van besluitvorming in een adaptieve beleidscontext. Hier speelt
de werktekst onder meer op in via het stimuleren van pilootprojecten. Met het
schaarser worden van kwalitatieve open ruimte riskeert men een verlamming
naar experimenteren toe. Er is ruimte voor meer ambitie wat experimenteren
betreft. Naast het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek en monitoring,
dient ook traditionele en lokale kennis niet uit het oog verloren worden. Deze
kan vb. geactiveerd worden dmv citizen science initiatieven.
De werktekst besteed relatief veel aandacht aan het verbreden van participatie
en het faciliteren van bottom-up initiatieven. Het opzetten van brede
strategische allianties om specifieke uitdagingen aan te pakken is aan te
moedigen, met het bewaren van evenwichtige machtsverhoudingen als
essenti谷le randvoorwaarde.
7. 7
Promoten polycentrische bestuurssystemen, dit zijn bestuursvormen waarin
meerdere actoren en instituten in interactie gaan om beleid te voeren en toe te
passen in specifieke domeinen of regios.
Ruimtelijk rendement en multifunctioneel ruimtegebruik als
kernbegrippen
Ruimtelijk rendement is een sleutelbegrip in de werktekst. Het wordt
gedefinieerd als de mate waarin een oppervlakte in beslag genomen ruimte
(ruimtebeslag) wordt gebruikt voor maatschappelijke doeleinden. Ruimtelijk
rendement wordt gegenereerd door meer activiteiten op eenzelfde oppervlakte
te organiseren zonder afbreuk te doen aan de leefkwaliteit. (werktekst, p64).
Deze defini谷ring is cruciaal voor het doorwerken van dit begrip, en in de
invulling ervan doorheen de werktekst bespeuren we een sterke urban bias.
Ook voor de open ruimte is werken rond ruimtelijke rendement (of athans, een
bredere invulling van dit begrip) essentieel. Het ecosysteemdienstconcept kan
hier, mits oordeelkundig toegepast, een belangrijk invulling geven.
Randvoorwaarden zijn onder meer dat de hele cascade beschouwd wordt, en dat
waarderingsinspanningen van ecosysteemdiensten niet beperkt blijven tot de
economische waarde, maar dat werk wordt gemaakt van een integrale
waardering (Kallis et al., 2013). Wanneer economische waardering wordt
gehanteerd, gebeurt dit niet met het oog op vermarkten van ecosysteemdiensten,
maar ten dienste van een verbetering van het natuurlijk milieu en een meer
evenwichtige verspreiding van kosten en baten, vb. door deze landbeheerders
die daadwerkelijk ecosysteemdiensten leveren, daar ook in zekere mate voor te
vergoeden. Het uitwerken van payments for ecosystem services (PES) kaders is
een beloftevolle piste.
Multifunctioneel ruimtegebruik mag geen doel op zich zijn. Net zoals het geval is
met connectiviteit, dient ook hier meer nuance in de werktekst gebracht te
worden. De vraag is welke functies en diensten verweven worden, en op welk
schaalniveau dit dient te gebeuren. In academische kringen woedt dit debat al
geruime tijd onder de noemer land sharing (verweven) versus land sparing
(scheiden) (Kleijn et al., 2001; Lerouge et al., 2016; Phalan et al., 2011a, 2011b;
Tscharntke et al., 2012). Het ruimtelijk beleid zou zich moeten kunnen
uitspreken over welke strategie, op welk schaalniveau, ruimtelijk het meest
effici谷nt is. Ook hier levert onder meer het ecosysteemdienstconcept handvaten.
Bioproductieve Ruimte
Met bioproductieve ruimte bedoelen we elke ruimte die ecosysteemdiensten
(producerende, regulerende, culturele) levert vanuit primaire productieprocessen
(Lerouge et al., 2015). We stellen voor om dit brugconcept mee op te nemen in
de werktekst.
Bioproductieve ruimte kan inspireren om te werken komen tot meer nature-
based planning en ontwerp. We pleiten hier geenszins voor een 辿辿nzijdige
afstappen van technische benadering. Wel is het nodig de hele gradi谷nt van
technisch tot natuurgebaseerd in beschouwing te nemen, en bij dat laatste ook
8. 8
een brede waaier van ecosysteemdiensten in rekening te brengen, en niet enkel
deze die een marktwaarde hebben.
Aanbevelingen
Ruimtelijke planning is een uitgesproken integrerend domein, en ruimtelijke
visievorming vraagt als dusdanig een zeer breed participatief proces. Een
expertenforum kan hiertoe bijdragen, maar kan slechts gezien worden als 辿辿n
onderdeel in een breder participatief traject.
De voornaamste aanbevelingen vanuit het perspectief van schokken opvangen
en groenblauwe dooradering kunnen als volgt samengevat worden:
1. Principes en doelstellingen moeten concreter, diverser 辿n genuanceerder
2. Behoefte aan nieuwe planologische geografie van de Vlaamse Ruimte
3. Wetenschappelijk-technische ontwikkelingen moeten veel meer
resoneren in de tekst
4. Urgenties (klimaat) ambitieuzer doorvertalen naar vereiste trendbreuken
5. Neem ecosysteemdiensten mee op, en gebruik veerkracht als leidraad,
maar wees bewust van de beperkingen van deze conceptuele kaders
Het mag duidelijk zijn dat de ruimtelijke uitdagingen waar Vlaanderen voor staat
niet aangepakt kunnen worden met louter een technische of boekhoudkundige
benadering. Het lineair aanpakken van milieutechnische problemen rond o.a.
biodiversiteit, waterhuishouding en klimaat, gaat voorbij aan de idee van
drempelwaarden in het sociaal-ecologisch systeem. Zulke benaderingen dreigen
te kort te schieten indien ze niet gepaard gaan met een grondige
paradigmaverschuiving in beleid, en een mentaliteitswijziging in de samenleving.