Het debiet van de Zeeschelde doelt in deze context op de aanvoer via de zijrivieren, de bovenafvoer dus. Omdat in de Zeeschelde getij heerst, domineren er de eb- en vloedstromingen en is de bijdrage van de bovenlopen niet meetbaar. Daarom moet dit debiet berekend worden. Het debiet wordt berekend ter hoogte van Schelle, net afwaarts de monding van de Rupel, de laatste grote zijrivier van de Zeeschelde.
Het debiet in Schelle wordt berekend vertrekkende van de metingen aan de opwaartse randen van het getijgebied. Via een herschaling op basis van het bekkenoppervlak wordt het debiet aan de monding van de zijrivieren bepaald. Voor het geheel van de bekkens van de Dijle, Zenne, Kleine- en Grote Nete wordt het specifieke debiet berekend. Dit wordt gebruikt om de bijdrage van het onbemeten gebied langs de Zeeschelde en de Durme te schatten. De som van het debiet van de zijrivieren (rekening houdend met de tijdsvertraging naar Schelle) en het onbemeten gebied is het berekende debiet van de Zeeschelde in Schelle. Deze berekening gebeurt op dagbasis. Om een aantal onzekerheden in de berekeningsmethode op te vangen wordt het debiet per vijf dagen (pentade) uitgemiddeld.
De bovenafvoer an sich is geen belangrijke parameter die veel inzicht geeft in de processen in de Zeeschelde. Het is wel een parameter van praktisch nut, als randvoorwaarde bij numerieke hydrodynamische modelleringen. Bovendien, en dat is misschien wel de hoofdreden waarom het nuttig blijft om de bovenafvoer te berekenen, wordt ze vaak gebruikt als verklaring bij analyses van andere parameters. Zo is bij lage bovenafvoer (vnl. in de zomer) het zoutgehalte en de concentratie aan zwevende stof in opwaartse gebieden hoger dan bij hoge afvoeren s winters.
Uit de analyse van de berekende debieten in Schelle (vanaf 1949) blijkt dat de jaargemiddelde afvoer de voorbije 10 jaren normaal waren, op uitzondering van 2017 (en naar verwachting ook 2018) dat een redelijk lage jaargemiddelde afvoer kende. Bovendien schommelt de afvoer al sinds 2003-2004 rond 100 m3/s en is de variatie in waarde afgenomen. De periode is echter te kort om al van een trendbreuk te kunnen spreken.
12. 12
Waarom bovenafvoer in een getijde-
rivier?
Als opwaartse randvoorwaarde bij modelleringen
Voor de berekening van de sedimentflux
Voor de berekening van de ververstijd
Debiet is een verklarende parameter bij analyses van:
Zoutgehalte
Zwevende stof
Locatie van de zone met maximale turbiditeit
Waterstand
16. 16
Berekening van de ververstijd
Aantal dagen voorafgaand aan een
bepaalde dag die nodig zijn om
met de bijbehorende
daggemiddelde bovenafvoeren
een watervolume te bekomen dat
gelijk is aan het watervolume van
de Boven-Zeeschelde
17. 17
Invloed op de waterstand
Verschil met
Qmodel (m)
Melle
Q -75%
Antwerpen
Q -75%
Melle
p90
Antwerpen
p90
Gemiddelde -0.31 -0.01 0.81 0.01
Max -0.42 -0.01 1.15 0.02