2. BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD
Verwijzen naar personen of zaken die al eerder in de zin
genoemd zijn.
Heeft betrekking op een ander woord.
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
4. VOORBEELD
Het boek dat ik gekregen heb.
Dat -> verwijst naar het boek.
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
5. VOORBEELD
Het broodje dat ik net kocht, is alweer op.
Dat -> verwijst naar het broodje
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
6. ANTECEDENT
Datgene waarop het betrekkelijk voornaamwoord
betrekking heeft.
Verwijst naar een woord dat eerder genoemd is.
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
7. ANTECEDENT
Het boek dat ik gekocht heb.
Dat -> verwijst naar het boek
Dat -> betrekkelijk voornaamwoord
Het boek -> antecedent
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
9. INGESLOTEN ANTECEDENT
Wie dit leest, is gek.
Wie = betrekkelijk voornaamwoord
In plaats van wie kun je zeggen: hij die of degene die.
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm
10. EINDE
• Zie voor meer: www.maaikezijm.com
Digitaal Klaslokaal: Maaike Zijm