3. Kelten 1000 v C
Kenne, Kinne, Gen = bron-beekje
Appe, Eppe, Obbe = grote beek, veenriviertje
Nefte, Nafte = langzame stroom
Dobbe, Dobar = put, bron, diepe vijver
Hol, Hel, Helder = bron in het veen
Mare, More = zee, groot zoetwater
Lek, Leek, Lake = brede veenafvoer
Aa, Aal, Alba, Alph = Helder riviertje
Issel = Lage regio
4. Germaanse namen
Ee, Ie, IJ = Water
Die, Diep, Vaart = Bevaarbaar
Liede, Lie, Lede, Luts = Afvoer water
Graft, Gracht, Grebbe = Gegraven
Del, Delf, Delft = Gedolven
Rive, Ribe, Rijp, Rivier = Oever, rand
Woud = Nat Moerasbos
Ga, Gae, Gooi, Gouw = L andstreek
Rel, Ril = Ontwatering
Aar = Kleine rivier