ºÝºÝߣ

ºÝºÝߣShare a Scribd company logo
INFO VOOR DE THEORIEAVOND
Deze stof is 14 mei 2004 op de theorieavond in molen De Weert behandeld.

DE KRUIBARE KAP.
Door de steeds wisselende winden moest een molen wel zodanig gebouwd zijn
dat de wieken op de wind gezet kon den worden. Dit op de wind zetten noemen
we kruien. Standerd molens hebben buitenkruiing.
Maar deze molens waren vaak te klein. Toen er later meer behoefte kwam aan
grotere molens, kwam men al snel op het idee om bovenkruiers te maken.
Staartkruiing voor zulke molens bestond nog niet. Dat werd pas rond de tweede
helft van de 16 de eeuw uitgevonden. Dus ongeveer 200 jaar later!
De torenmolens van Zeddam en Zevenaar hebben binnenkruiing. Deze kappen
waren gigantisch groot. Zeddam bijv. rond 8.50 meter. De as (houten) van
Zevenaar (onlangs vernieuwd) is 7.50 meter lang en weegt ongeveer 7 ton.
Dat moest van binnenuit gekruid worden. Een enkel kruiwerk in de kap was niet
voldoende en zou de heleboel ontwrichten. Vandaar dat er twee kruiwerken in
de kap aanwezig zijn. Dus moesten twee molenaars het geheel bedienen. De
kruiwerken bevinden zich links en rechts van de voeghouten tussen de
roosterhouten. De bouw ervan was nogal prijzig!
Het kruien geschiedde met een gaffelwiel met diverse schijflopen die het geheel
aandrijven en in de kammen grijpt die op de muur liggen. (tandkrans).
Twee molens in Nederland hebben dit systeem (dubbel) nog. Zeddam en
Zevenaar.
Gronsveld, een derde torenmolen heeft hetzelfde systeem, alleen is het
enkelvoudig uitgevoerd.

Rond 1573 werd de staartkruiing uitgevonden door Lief Jansz. Andries van
Moerbeke. Het was al eeuwenlang op standaardmolens, maar hij paste het ook
toe op bovenkruiers
Door het grote succes van zijn uitvinding verbreidde de buitenkruiing zich
razendsnel. Veel binnenkruiers werden omgebouwd.

OPBOUW
Staart: vaak van eikenhout of grenen. Nu ook vaak bilinga. Soms van ijzer
(Bonte Hen -Zaanse Schans).
De staart werd gemaakt van de stam van een eikenboom. Een stevige en dikke
boom dus. De houtstructuur van de stam was het sterkst bij het worteleinde.
Op de onderkant van de staart kwamen de meeste krachten en daar moest de
staart dan ook het dikst en het sterkst zijn. Ook i.v.m het gat wat er in gemaakt
moest worden voor de munnik (kruirad)
De buitenkanten werden vaak afgeschuind. Het was meer voor de sier dan dat
het een functie tegen inwateren had.
De bovenkant van de staart zit vast aan de korte spruit (of achterbalk)

                      DE KRUIBARE KAP 2                                             1
Vaak enigszins ingekeept en bevestigd met een stevige spie. Soms werden er
ook wel eens beugels voor gebruikt. (i.v.m scheuren) Lange schoren lopen van
de staart naar de lange spruit.

De lange schoren verzetten het meeste werk om de kap te verkruien.
Ook omdat de lange spruit ver uit de kap ligt en een grote cirkel maakt.
De ene lange schoor duwt en de andere trekt. De lange spruit ligt in het noorden
vnl. achter het bovenwiel.(niet erg logisch, want in het noorden hebben de
molens nou niet de meest makkelijk te kruien systemen) ….maar ja…. Ook
komt het voor dat de lange spruit voor het bovenwiel ligt. Dit geeft een
besparing bij de bouw (scheelt een ijzerbalk; kortere lange spruit en kortere
schoren. Het effect op het vlot kruien is iets minder, maar dat hangt van het
kruisysteem af (waarover later meer). Bovendien is de kans kleiner dat bij een
breuk van een lange schoor deze in het gevlucht komt met alle gevolgen van
dien.
Om het doorbuigen van de lange spruit te voorkomen lopen er van de korte
spruit naar het midden van de lange schoor hangers (stalen haken of kettingen)
Ook deze hangers zorgen ervoor dat bij breuk de lange schoor niet in het
gevlucht komt.


Korte schoren: lopen van de staart naar de korte spruit.
Functie tweeledig: 1. Kruien deels mee al is het effect niet erg groot
                    2. verstijving van de staartconstructie. Vnl. om de zijwaartse
krachten bij het kruien op te vangen en het naar binnen zakken van de staart
enigszins tegen te houden.
Leklatjes. Rond de lange en korte schoren zijn vlak boven de verbindingen met
de staart (gevoelig voor rotterij) leklatjes geplaatst om het inwateren tegen te
gaan. Ook zie je wel dat men i.p.v. leklatjes ingevet touw gebruikt of zoals in
Zaandam inkepingen in de schoren.

De bovenkant van de schoren is voorzien van een zgn. pet. Functie het kopse
hout te beschermen tegen inwateren. (noemt men ook wel klapmuts)

KRUIRAD:
Staat schuin in de staart. Draait in een gat in de staart. Dit gat is voorzien van
een bus ter bescherming van het hout (slijtage) In dit gat komt een munnik.
De as van het kruirad. Dit moet zo nu en dan wel met reuzel gesmeerd worden!
Hierom windt men de ketting/touw/staalkabel. Ter bescherming van de as is
deze voorzien van schenen. Stukjes plaatstaal die in de lengterichting
aangebracht zijn. Tussen de schenen zit hout (iets verdiept, waar het overtollig
vet achterblijft).
Het kruirad bestaat uit spaken. 6-8-12-16 soms 20 meestal 8 Het grootste kruirad
heeft een diameter van rond 3 meter.


                      DE KRUIBARE KAP 2                                              2
Door de staart is nog een ander gat geboord voor de bezetketting. Deze wordt
vaak op een grote kikker (kieft vastgezet) Zet je een staart niet goed vast dan
blijkt dat bij een lichtkruiende molen de kap uit zich zelf gaat kruien. Zelfs al bij
het opzeilen van de molen. Dat gebeurt bij een bovenkruier altijd rechtsom
(ruimend) Dus met de zon mee. Daarom is het altijd erg belangrijk om de staart
goed vast te zetten bij het draaien (ook bij stilstand/opzeilen) De kruiketting dus
altijd links lang en de bezetketting altijd rechts kort (van achter de staart
bekeken) Een molen zet zich af op het gaande werk waardoor hij ruimend om
gaat. Bepaalde type molens hebben dat niet zoals standerdmolen/paltrokmolen,
omdat het binnenwerk in de gehele kast zit, dus boven het kruigedeelte)

KRUIEN.
Wat mij betreft komt nu een gedeelte waar ik een hekel aan heb en dan bedoel ik
kruien. Deze hekel hangt voor een groot gedeelte af van het kruisysteem/hoe het
functioneert en hoe het onderhouden wordt (schoonmaken/smeren) Wij hebben
nou niet het allermakkelijkste kruisysteem (voeghouten kruiwerk).
De kruisystemen zijn te verdelen in:
ROLLENKRUIWERK
NEUTENKRUIWERK
ENGELSKRUIWERK
VOEGHOUTEN OF SLEEPKRUIWERK.
ZETELKRUIWERK standaardmolens/wipmolens/spinnekop
ZELFKRUIING (Nijeveen)

ALGEMEEN:
Op het boventafelement zijn ronde bezaagde stukken hout, die met lassen tot
een zuivere stevige ring gemaakt zijn. Bij stenen molens ligt deze kruivloer op
de bovenste rij stenen. Bevestigd met houten kardoezen. Die tussen de stenen
aangebracht zijn ter versteviging, want er komen vaak grote krachten op te
staan. Veel molens hebben op de kruivloer een stevige ronde ijzeren plaat. Dit
ter versteviging van de kruivloer en om slijtage tegen te gaan.

KUIP:
Rondom de kruivloer zijn van eikenhout dikke stevige planken gemaakt.
Dus ook in een ronde vorm. Dit was vaak een kostbare bedoening wat het moest
dik en stevig hout zijn. ( wel 10 cm dik)
De functie van deze kuip rondom de kruivloer was om de achterwaartse
(wind)druk op de kap op te vangen en om de kap bij het kruien precies op z’n
plaats te houden. Daarom heet deze kuip ook keerkuip. Stevige ijzeren hoepels
zorgen ervoor dat de keerkuip de krachten goed kan opvangen.
Aan de kuip zitten de zgn. keerneuten deze hebben de functie om de wrijving
bij het kruien te verkleinen. Anders zou de overring steeds maar tegen de
keerkuip komen. De keerneuten moeten dus ook gesmeerd worden.



                       DE KRUIBARE KAP 2                                            3
OVERRING:
Dit is de basis van de kap. Zit onderaan de kap tegen de voeghouten..
De binnenomtrek van deze ring. De zgn. overring is gelijk aan de kruivloer.
De buitenomtrek is iets kleiner dan de kruivloer,

ROLLENKRUIWERK.
Rond de 18 de eeuw was dit systeem vrij algemeen in Nederland.
De kap liep op rolletjes. Soms 25 rollen, maar er waren ook molens met wel 53
rollen.
Deze rollen waren gemaakt van iepenhout (dit splijt het minst)
Deze rollen zaten in een rollenwagen. De rollen waren vaak conisch van vorm,
waarbij het hart van de rol (middellijn) precies uitkwam in het hart van de kap.
Dit om het wringen van de rollen bij het kruien te voorkomen. Ook de kruivloer
en de overring waren iets afgeschuind om ervoor te zorgen dat de rollen overal
goed aanliepen.
De assen waren iets dikker dan een cm. Dat moest ook wel, want op de assen en
de rollen kwamen gigantische krachten te staan. Vooral wanner de rollen onder
de windpeluw (de as) kwamen.
Rolbreuk kwam dan ook vrij vaak voor. De rol moest dan verwijderd worden
Hiervoor had men een rollensluis. Een plaats in de kruivloer (soms in de
overring) waarbij men de rol kon verwijderen. Meestal zat zo’n rollensluis in de
kruivloer op het noordoosten, omdat de molen daar het minst stond en dus ook
die plaats het minst belastte. Rollen mag je nooit verwijderen wanneer de askop
precies boven de kapotte rol stond.
Later werden de houtenrollen vervangen door gietijzeren rollen, omdat die
beter tegen de krachten bestand waren.
Keerneuten zijn bij een rollenkruiwerk wat groter dan bij een neutenkruiwerk
omdat de gehele rollenwagen gekeerd moet worden.
Rollenkruiwerk smeren:
Buitenkant van de rollenwagen. reuzel/groene zeep
Buitenkant van de overring. reuzel/groene zeep
Kopse kanten van de rollen reuzel/groene zeep
Asjes soms met grafietvet.




NEUTENKRUIWERK
Een neutenkruiwerk is goedkoper dan een rollenkruiwerk.
De neuten liggen met zwaluwstaartverbindingen op of in de kruivloer.
De neuten zijn gemaakt van beukenhout. Vaak waren ze beslagen met stukken
plaatijzer. Dit om slijtage te voorkomen.




                     DE KRUIBARE KAP 2                                         4
De overring glijdt dus op/over de neuten
Er zijn diverse soorten neuten (qua vorm). Wil je een neut vervangen dan askop
wegdraaien en dan kun je ze eruit trekken en vernieuwen.
De kap wordt ook bij dit systeem op zijn plaats gehouden door een stevige
keerkuip.
Om de kap precies in het midden te houden (centreren van de kap) zijn ook hier
keerneuten geplaatst.
Voordeel van een neutenkruiwerk: kap ligt stabiel. Hierdoor is er een mindere
belasting op de staart.
Nadeel: kruien kan vrij zwaar gaan.
SMEREN:
Onderzijde overring:reuzel/groene zeep
Buitenzijde overring: reuzel/groene zeep
Keerneuten. reuzel/groene zeep

ENGELS KRUIWERK.
Rond 1900 vanuit Engeland naar Nederland gekomen.
Het bestaat uit gietijzeren rollen (ongeveer13 cm) met flenzen (randen) aan
beide kanten. (2cm)
Afstand tussen de rollen ongeveer 30-50 cm. Zit niet in een rollenwagen, maar
tussen twee stalen ringen. De rollen rijden over een soort spoor (10 cm breed en
2,5 cm dik)
Deze rail zit op de overring en de onderring. De kap wordt niet gecentreerd door
de keerkuip of keerneuten, maar door de beide flenzen. Een keerkuip of
keerneuten zijn niet nodig!
Vaak heeft men wel een soort keerkuip, maar dit is meer ter afdichting of tegen
vogels/tocht.
Door de geringe breedte hoeven de rollen niet conisch te zijn. Ze wringen niet
zo tegen als bij de andere bredere rollen. Toch komt men wel conische wielen in
het engels kruiwerk tegen.
De rollen zijn gelagerd in een as tussen twee ijzeren ringen. Trekbouten en
bussen zorgen ervoor dat de afstand overal gelijk blijft.
Hoe een kapotte rol vervangen moet worden weet ik niet. Misschien is dat
gewoon niet nodig.

Voordeel: kruit heel er licht en soepel.
Nadeel: Veel jaloerse blikken van molenaars met een voeghouten– of neuten
kruiwerk. (o.a in Meppel)
ragt erg veel.(heen en weer bewegen)
Grotere belasting van staart. Molen altijd heel erg goed vast zetten.
SMEREN. Asjes vet houden (grafietvet)
Rail schoonhouden.




                     DE KRUIBARE KAP 2                                           5
VOEGHOUTEN OF SLEEPKRUIWERK
Dit systeem komt veel in het noorden voor. Dit is het goedkoopste kruisysteem.
Het heeft een eenvoudige constructie. De kruivloer heet hier kruiring.
Dit systeem heeft geen overring. De voeghouten glijden rechtstreeks op de
kruiring.
De kap blijft op z’n plaats doordat de voeghouten (en de burgemeester)
ingekeept zijn. De kap glijdt dus op vier (vijf)plaatsen op de kruiring. Al kruien
de roosterhouten en de burgemeester deels mee (daar is over te discussiëren…
..Bertel).)
De kap wordt verder op z’n plaats gehouden door keerklampen die tegen de
buitenzijde van de kruiring meeglijden. (vier stuks in de Weert) Een keerkuip
kent dit kruisysteem niet
Het komt soms ook voor dat de voeghouten koud op de kruiring liggen (kleinere
molens) Hier hebben de keerklampen dus een erg belangrijke functie. Er is geen
keerkuip dus de kap wordt daardoor niet op zijn plaats gehouden. Voor de
zekerheid heeft men daarom een aantal domphaken die in of tegen de
voeghouten zitten en lopen langs de kruiring naar het boventafelement, waar ze
naar binnen gebogen zijn. Dus niet eraan vast zitten.
Voordeel kap ligt rustig.
Weinig belasting van de staart.
Nadeel: kruit vaak erg zwaar. (grrrr….) en de molenaars gaan nogal relaxed
(te?) om met het vastzetten van de krui- of bezetkettingen!
Smeren:kruiring
          binnenzijde kruiring i.v.m meeglijdende klampen


HOUTEN BINNENKRUIER
De dikkoppen. Molens die vnl. in Noord-Holland voorkomen
Er staan er nog 60. Robuuste molens met erg grote kappen, maar hebben geen
staart.
Het kruisysteem zit in de kap. Zo’n kap heeft een diameter van ongeveer 6
meter. Het kruiwerk hangt tussen de voeghouten achter de windpeluw.
Het is zoveel mogelijk in het midden van de kap gemaakt om meer kracht uit te
kunnen oefenen bij het kruien. Er wordt gekruid met een kruirad met 10 tot 14
spaken De kettingen worden bevestigd aan stevige krammen ( 16 stuks) die
stevig verankerd zitten in het boventafelement. Het kruien geschiedt met een
kruireep (touw) die met een blok vast zit aan een kruikram. Zonder kruiblok
zou het kruien te zwaar gaan. Hierdoor verdubbelt de kracht bij het kruien op de
kap.
Verder is er een bezetketting en een doodketting. De doodketting gebruikt men
om de kruireep (van touw) nog eens extra te borgen.
Binnenkruiers hebben (zware en grote kap) altijd een rollenkruiwerk. (ook
engels?) Ik weet niet zeker of dit klopt?


                      DE KRUIBARE KAP 2                                          6
WINDROOS
Nijeveen: zelfkruier. Geen staart, maar is wel een buitenkruier.
Achter op de kap draait een windroos. Staat de molen precies op de wind dan
staat de windroos stil. Bij verandering van de wind gaat de windroos draaien en
zorgt ervoor dat de molen automatisch op de wind gekruid wordt.
Veel smeren.(vraag maar aan Gerard Lutke molenaar te Nijeveen)
Steen nooit bij zetten. Roede niet aan de ketting/bliksemafleider aan de staart
kan je sowieso niets vastzetten want die heeft ie niet!!
De molen wordt geborgd door stutten in het bovenwiel en d.m.v. een lange
spriet op de kap wordt de bliksembeveiliging geregeld.

Groet,
Kees Vanger




                     DE KRUIBARE KAP 2                                            7

More Related Content

DE KRUIBARE KAP theorie

  • 1. INFO VOOR DE THEORIEAVOND Deze stof is 14 mei 2004 op de theorieavond in molen De Weert behandeld. DE KRUIBARE KAP. Door de steeds wisselende winden moest een molen wel zodanig gebouwd zijn dat de wieken op de wind gezet kon den worden. Dit op de wind zetten noemen we kruien. Standerd molens hebben buitenkruiing. Maar deze molens waren vaak te klein. Toen er later meer behoefte kwam aan grotere molens, kwam men al snel op het idee om bovenkruiers te maken. Staartkruiing voor zulke molens bestond nog niet. Dat werd pas rond de tweede helft van de 16 de eeuw uitgevonden. Dus ongeveer 200 jaar later! De torenmolens van Zeddam en Zevenaar hebben binnenkruiing. Deze kappen waren gigantisch groot. Zeddam bijv. rond 8.50 meter. De as (houten) van Zevenaar (onlangs vernieuwd) is 7.50 meter lang en weegt ongeveer 7 ton. Dat moest van binnenuit gekruid worden. Een enkel kruiwerk in de kap was niet voldoende en zou de heleboel ontwrichten. Vandaar dat er twee kruiwerken in de kap aanwezig zijn. Dus moesten twee molenaars het geheel bedienen. De kruiwerken bevinden zich links en rechts van de voeghouten tussen de roosterhouten. De bouw ervan was nogal prijzig! Het kruien geschiedde met een gaffelwiel met diverse schijflopen die het geheel aandrijven en in de kammen grijpt die op de muur liggen. (tandkrans). Twee molens in Nederland hebben dit systeem (dubbel) nog. Zeddam en Zevenaar. Gronsveld, een derde torenmolen heeft hetzelfde systeem, alleen is het enkelvoudig uitgevoerd. Rond 1573 werd de staartkruiing uitgevonden door Lief Jansz. Andries van Moerbeke. Het was al eeuwenlang op standaardmolens, maar hij paste het ook toe op bovenkruiers Door het grote succes van zijn uitvinding verbreidde de buitenkruiing zich razendsnel. Veel binnenkruiers werden omgebouwd. OPBOUW Staart: vaak van eikenhout of grenen. Nu ook vaak bilinga. Soms van ijzer (Bonte Hen -Zaanse Schans). De staart werd gemaakt van de stam van een eikenboom. Een stevige en dikke boom dus. De houtstructuur van de stam was het sterkst bij het worteleinde. Op de onderkant van de staart kwamen de meeste krachten en daar moest de staart dan ook het dikst en het sterkst zijn. Ook i.v.m het gat wat er in gemaakt moest worden voor de munnik (kruirad) De buitenkanten werden vaak afgeschuind. Het was meer voor de sier dan dat het een functie tegen inwateren had. De bovenkant van de staart zit vast aan de korte spruit (of achterbalk) DE KRUIBARE KAP 2 1
  • 2. Vaak enigszins ingekeept en bevestigd met een stevige spie. Soms werden er ook wel eens beugels voor gebruikt. (i.v.m scheuren) Lange schoren lopen van de staart naar de lange spruit. De lange schoren verzetten het meeste werk om de kap te verkruien. Ook omdat de lange spruit ver uit de kap ligt en een grote cirkel maakt. De ene lange schoor duwt en de andere trekt. De lange spruit ligt in het noorden vnl. achter het bovenwiel.(niet erg logisch, want in het noorden hebben de molens nou niet de meest makkelijk te kruien systemen) ….maar ja…. Ook komt het voor dat de lange spruit voor het bovenwiel ligt. Dit geeft een besparing bij de bouw (scheelt een ijzerbalk; kortere lange spruit en kortere schoren. Het effect op het vlot kruien is iets minder, maar dat hangt van het kruisysteem af (waarover later meer). Bovendien is de kans kleiner dat bij een breuk van een lange schoor deze in het gevlucht komt met alle gevolgen van dien. Om het doorbuigen van de lange spruit te voorkomen lopen er van de korte spruit naar het midden van de lange schoor hangers (stalen haken of kettingen) Ook deze hangers zorgen ervoor dat bij breuk de lange schoor niet in het gevlucht komt. Korte schoren: lopen van de staart naar de korte spruit. Functie tweeledig: 1. Kruien deels mee al is het effect niet erg groot 2. verstijving van de staartconstructie. Vnl. om de zijwaartse krachten bij het kruien op te vangen en het naar binnen zakken van de staart enigszins tegen te houden. Leklatjes. Rond de lange en korte schoren zijn vlak boven de verbindingen met de staart (gevoelig voor rotterij) leklatjes geplaatst om het inwateren tegen te gaan. Ook zie je wel dat men i.p.v. leklatjes ingevet touw gebruikt of zoals in Zaandam inkepingen in de schoren. De bovenkant van de schoren is voorzien van een zgn. pet. Functie het kopse hout te beschermen tegen inwateren. (noemt men ook wel klapmuts) KRUIRAD: Staat schuin in de staart. Draait in een gat in de staart. Dit gat is voorzien van een bus ter bescherming van het hout (slijtage) In dit gat komt een munnik. De as van het kruirad. Dit moet zo nu en dan wel met reuzel gesmeerd worden! Hierom windt men de ketting/touw/staalkabel. Ter bescherming van de as is deze voorzien van schenen. Stukjes plaatstaal die in de lengterichting aangebracht zijn. Tussen de schenen zit hout (iets verdiept, waar het overtollig vet achterblijft). Het kruirad bestaat uit spaken. 6-8-12-16 soms 20 meestal 8 Het grootste kruirad heeft een diameter van rond 3 meter. DE KRUIBARE KAP 2 2
  • 3. Door de staart is nog een ander gat geboord voor de bezetketting. Deze wordt vaak op een grote kikker (kieft vastgezet) Zet je een staart niet goed vast dan blijkt dat bij een lichtkruiende molen de kap uit zich zelf gaat kruien. Zelfs al bij het opzeilen van de molen. Dat gebeurt bij een bovenkruier altijd rechtsom (ruimend) Dus met de zon mee. Daarom is het altijd erg belangrijk om de staart goed vast te zetten bij het draaien (ook bij stilstand/opzeilen) De kruiketting dus altijd links lang en de bezetketting altijd rechts kort (van achter de staart bekeken) Een molen zet zich af op het gaande werk waardoor hij ruimend om gaat. Bepaalde type molens hebben dat niet zoals standerdmolen/paltrokmolen, omdat het binnenwerk in de gehele kast zit, dus boven het kruigedeelte) KRUIEN. Wat mij betreft komt nu een gedeelte waar ik een hekel aan heb en dan bedoel ik kruien. Deze hekel hangt voor een groot gedeelte af van het kruisysteem/hoe het functioneert en hoe het onderhouden wordt (schoonmaken/smeren) Wij hebben nou niet het allermakkelijkste kruisysteem (voeghouten kruiwerk). De kruisystemen zijn te verdelen in: ROLLENKRUIWERK NEUTENKRUIWERK ENGELSKRUIWERK VOEGHOUTEN OF SLEEPKRUIWERK. ZETELKRUIWERK standaardmolens/wipmolens/spinnekop ZELFKRUIING (Nijeveen) ALGEMEEN: Op het boventafelement zijn ronde bezaagde stukken hout, die met lassen tot een zuivere stevige ring gemaakt zijn. Bij stenen molens ligt deze kruivloer op de bovenste rij stenen. Bevestigd met houten kardoezen. Die tussen de stenen aangebracht zijn ter versteviging, want er komen vaak grote krachten op te staan. Veel molens hebben op de kruivloer een stevige ronde ijzeren plaat. Dit ter versteviging van de kruivloer en om slijtage tegen te gaan. KUIP: Rondom de kruivloer zijn van eikenhout dikke stevige planken gemaakt. Dus ook in een ronde vorm. Dit was vaak een kostbare bedoening wat het moest dik en stevig hout zijn. ( wel 10 cm dik) De functie van deze kuip rondom de kruivloer was om de achterwaartse (wind)druk op de kap op te vangen en om de kap bij het kruien precies op z’n plaats te houden. Daarom heet deze kuip ook keerkuip. Stevige ijzeren hoepels zorgen ervoor dat de keerkuip de krachten goed kan opvangen. Aan de kuip zitten de zgn. keerneuten deze hebben de functie om de wrijving bij het kruien te verkleinen. Anders zou de overring steeds maar tegen de keerkuip komen. De keerneuten moeten dus ook gesmeerd worden. DE KRUIBARE KAP 2 3
  • 4. OVERRING: Dit is de basis van de kap. Zit onderaan de kap tegen de voeghouten.. De binnenomtrek van deze ring. De zgn. overring is gelijk aan de kruivloer. De buitenomtrek is iets kleiner dan de kruivloer, ROLLENKRUIWERK. Rond de 18 de eeuw was dit systeem vrij algemeen in Nederland. De kap liep op rolletjes. Soms 25 rollen, maar er waren ook molens met wel 53 rollen. Deze rollen waren gemaakt van iepenhout (dit splijt het minst) Deze rollen zaten in een rollenwagen. De rollen waren vaak conisch van vorm, waarbij het hart van de rol (middellijn) precies uitkwam in het hart van de kap. Dit om het wringen van de rollen bij het kruien te voorkomen. Ook de kruivloer en de overring waren iets afgeschuind om ervoor te zorgen dat de rollen overal goed aanliepen. De assen waren iets dikker dan een cm. Dat moest ook wel, want op de assen en de rollen kwamen gigantische krachten te staan. Vooral wanner de rollen onder de windpeluw (de as) kwamen. Rolbreuk kwam dan ook vrij vaak voor. De rol moest dan verwijderd worden Hiervoor had men een rollensluis. Een plaats in de kruivloer (soms in de overring) waarbij men de rol kon verwijderen. Meestal zat zo’n rollensluis in de kruivloer op het noordoosten, omdat de molen daar het minst stond en dus ook die plaats het minst belastte. Rollen mag je nooit verwijderen wanneer de askop precies boven de kapotte rol stond. Later werden de houtenrollen vervangen door gietijzeren rollen, omdat die beter tegen de krachten bestand waren. Keerneuten zijn bij een rollenkruiwerk wat groter dan bij een neutenkruiwerk omdat de gehele rollenwagen gekeerd moet worden. Rollenkruiwerk smeren: Buitenkant van de rollenwagen. reuzel/groene zeep Buitenkant van de overring. reuzel/groene zeep Kopse kanten van de rollen reuzel/groene zeep Asjes soms met grafietvet. NEUTENKRUIWERK Een neutenkruiwerk is goedkoper dan een rollenkruiwerk. De neuten liggen met zwaluwstaartverbindingen op of in de kruivloer. De neuten zijn gemaakt van beukenhout. Vaak waren ze beslagen met stukken plaatijzer. Dit om slijtage te voorkomen. DE KRUIBARE KAP 2 4
  • 5. De overring glijdt dus op/over de neuten Er zijn diverse soorten neuten (qua vorm). Wil je een neut vervangen dan askop wegdraaien en dan kun je ze eruit trekken en vernieuwen. De kap wordt ook bij dit systeem op zijn plaats gehouden door een stevige keerkuip. Om de kap precies in het midden te houden (centreren van de kap) zijn ook hier keerneuten geplaatst. Voordeel van een neutenkruiwerk: kap ligt stabiel. Hierdoor is er een mindere belasting op de staart. Nadeel: kruien kan vrij zwaar gaan. SMEREN: Onderzijde overring:reuzel/groene zeep Buitenzijde overring: reuzel/groene zeep Keerneuten. reuzel/groene zeep ENGELS KRUIWERK. Rond 1900 vanuit Engeland naar Nederland gekomen. Het bestaat uit gietijzeren rollen (ongeveer13 cm) met flenzen (randen) aan beide kanten. (2cm) Afstand tussen de rollen ongeveer 30-50 cm. Zit niet in een rollenwagen, maar tussen twee stalen ringen. De rollen rijden over een soort spoor (10 cm breed en 2,5 cm dik) Deze rail zit op de overring en de onderring. De kap wordt niet gecentreerd door de keerkuip of keerneuten, maar door de beide flenzen. Een keerkuip of keerneuten zijn niet nodig! Vaak heeft men wel een soort keerkuip, maar dit is meer ter afdichting of tegen vogels/tocht. Door de geringe breedte hoeven de rollen niet conisch te zijn. Ze wringen niet zo tegen als bij de andere bredere rollen. Toch komt men wel conische wielen in het engels kruiwerk tegen. De rollen zijn gelagerd in een as tussen twee ijzeren ringen. Trekbouten en bussen zorgen ervoor dat de afstand overal gelijk blijft. Hoe een kapotte rol vervangen moet worden weet ik niet. Misschien is dat gewoon niet nodig. Voordeel: kruit heel er licht en soepel. Nadeel: Veel jaloerse blikken van molenaars met een voeghouten– of neuten kruiwerk. (o.a in Meppel) ragt erg veel.(heen en weer bewegen) Grotere belasting van staart. Molen altijd heel erg goed vast zetten. SMEREN. Asjes vet houden (grafietvet) Rail schoonhouden. DE KRUIBARE KAP 2 5
  • 6. VOEGHOUTEN OF SLEEPKRUIWERK Dit systeem komt veel in het noorden voor. Dit is het goedkoopste kruisysteem. Het heeft een eenvoudige constructie. De kruivloer heet hier kruiring. Dit systeem heeft geen overring. De voeghouten glijden rechtstreeks op de kruiring. De kap blijft op z’n plaats doordat de voeghouten (en de burgemeester) ingekeept zijn. De kap glijdt dus op vier (vijf)plaatsen op de kruiring. Al kruien de roosterhouten en de burgemeester deels mee (daar is over te discussiëren… ..Bertel).) De kap wordt verder op z’n plaats gehouden door keerklampen die tegen de buitenzijde van de kruiring meeglijden. (vier stuks in de Weert) Een keerkuip kent dit kruisysteem niet Het komt soms ook voor dat de voeghouten koud op de kruiring liggen (kleinere molens) Hier hebben de keerklampen dus een erg belangrijke functie. Er is geen keerkuip dus de kap wordt daardoor niet op zijn plaats gehouden. Voor de zekerheid heeft men daarom een aantal domphaken die in of tegen de voeghouten zitten en lopen langs de kruiring naar het boventafelement, waar ze naar binnen gebogen zijn. Dus niet eraan vast zitten. Voordeel kap ligt rustig. Weinig belasting van de staart. Nadeel: kruit vaak erg zwaar. (grrrr….) en de molenaars gaan nogal relaxed (te?) om met het vastzetten van de krui- of bezetkettingen! Smeren:kruiring binnenzijde kruiring i.v.m meeglijdende klampen HOUTEN BINNENKRUIER De dikkoppen. Molens die vnl. in Noord-Holland voorkomen Er staan er nog 60. Robuuste molens met erg grote kappen, maar hebben geen staart. Het kruisysteem zit in de kap. Zo’n kap heeft een diameter van ongeveer 6 meter. Het kruiwerk hangt tussen de voeghouten achter de windpeluw. Het is zoveel mogelijk in het midden van de kap gemaakt om meer kracht uit te kunnen oefenen bij het kruien. Er wordt gekruid met een kruirad met 10 tot 14 spaken De kettingen worden bevestigd aan stevige krammen ( 16 stuks) die stevig verankerd zitten in het boventafelement. Het kruien geschiedt met een kruireep (touw) die met een blok vast zit aan een kruikram. Zonder kruiblok zou het kruien te zwaar gaan. Hierdoor verdubbelt de kracht bij het kruien op de kap. Verder is er een bezetketting en een doodketting. De doodketting gebruikt men om de kruireep (van touw) nog eens extra te borgen. Binnenkruiers hebben (zware en grote kap) altijd een rollenkruiwerk. (ook engels?) Ik weet niet zeker of dit klopt? DE KRUIBARE KAP 2 6
  • 7. WINDROOS Nijeveen: zelfkruier. Geen staart, maar is wel een buitenkruier. Achter op de kap draait een windroos. Staat de molen precies op de wind dan staat de windroos stil. Bij verandering van de wind gaat de windroos draaien en zorgt ervoor dat de molen automatisch op de wind gekruid wordt. Veel smeren.(vraag maar aan Gerard Lutke molenaar te Nijeveen) Steen nooit bij zetten. Roede niet aan de ketting/bliksemafleider aan de staart kan je sowieso niets vastzetten want die heeft ie niet!! De molen wordt geborgd door stutten in het bovenwiel en d.m.v. een lange spriet op de kap wordt de bliksembeveiliging geregeld. Groet, Kees Vanger DE KRUIBARE KAP 2 7