1. HET HOUTEN ACHTKANT
Het achtkant heeft de vorm van een
regelmatige achthoek.
De basis wordt meestal gevormd door
het
ondertafelement,
bestaande uit acht
onderling verbonden
tafelementsstukken.
Schuin naar binnen
gericht staan op het
ondertafelement acht
(of zes) achtkantstijlen.
Deze zijn aan de bovenkant met elkaar
verbonden door het boventafelement.
Oudere achtkanten hebben vaak op elke kop
van een achtkantstijl een blokkeel. Deze
blokkelen verbinden de achtkantstijlen met de
boventafelementstukken.
HET HOUTEN ACHTKANT 1
2. Het achtkant behoort tot het staande werk van de molen
Tussen beide tafelementen zijn de
achtkantstijlen met elkaar verbonden door
twee of drie lagen bintbalken ook wel
legerings-balken genoemd. (vaste en
losse) De onderste balken zijn de vaste
legeringsbalken. De balken die op de
bintbalken liggen heten de kinderbalken,
waarop de zolders rusten.
Voor de stevigheid en om de zijwaartse krachten op te vangen heeft elke
legeringsbalk een korbeel die met een pen - en gatverbinding in een achtkantstijl en
een legeringsbalk vast zit.
HET HOUTEN ACHTKANT 2
3. Oude kromgetrokken nagel.
De vlakken tussen de achtkantstijlen
heten velden.
De achtkantstijlen zijn onderling
verbonden met veldregels en door
veldkruisen.
De veldregels en veldkruisen zijn
onderling weer gekoppeld met een
verticale veldstijl.
In de hoeken tussen de achtkantstijlen en het boventafelement zitten de hondsoren
ter ondersteuning van het boventafelement.
HET HOUTEN ACHTKANT 3
4. Door deze constructie heeft het achtkant genoeg stijfheid gekregen om de krachten
die vrijkomen bij het draaien van de molen op te vangen.
Boven aan de buiten- en bovenkant van de achtkantstijlen zijn onder de
overstekende tafelementshoeken de scheggen bevestigd, die als taak hebben om
het boventafelement te ondersteunen en geven de molen zijn karakteristieke vorm.
Bij het ondertafelement doen de kardoezen
en de daarop staande uitbrekers hun best
om aan de onderkant de molen zijn mooie
getailleerde vorm te geven.
Op of onder de kardoezen zijn ter afsluiting
brede planken aangebracht.
Dit zijn de duisplanken. Ideaal om al je
"troep" op te bewaren.
Rietplanken zorgen voor de bevestiging van
de touwtjes voor het rietdek (dus geen
koperdraad)
De weeg is het gepotdekselde deel van de onderkant van de molen. Vaak ook in
steen uitgevoerd (bij poldermolens noemt met dit veldmuren)
fo
t o’
s
restauratie Molen Massier Nieuwleusen 2007-2008
HET HOUTEN ACHTKANT 4
6. Er staan nog slechts zeven molens in ons land met een zeskant. Men vertrouwde
vroeger meer op het achtkant, omdat een zeskant minder stijfheid kende (slechts drie
legeringsbalken per zolder). Wel was zo'n molen eenvoudiger te maken en
goedkoper, omdat er 2 stijlen, 2 velden, 2 onder - en boventafelementstukken niet
aangebracht hoefden te worden.
Een zeskant is ontstaan uit zuinigheid.
Bij houtzaagmolens is een zeskant ontstaan om praktische redenen, want bij een
houtzaagmolen had men meer ruimte nodig en dus ging de voorkeur uit naar minder
lastige in de weg zittende balken
Het zeskant heeft slecht 3 legeringsbalken, nl. 2 vaste en 1 losse (het
koningsgebint) , maar
deze balk liep wel door
het midden van de
molen en daar loopt
ook de koningsspil.
Daarom gebruikte men
vaak een balk uit een
kromgegroeide boom,
die om de koningsspil
heen buigt.
Ook (een wat minder
stevige oplossing)
waren de zgn.
rafelingsbalken. Dus
geen gehele bintbalk,
maar bintbalken
gebruikt als
tussenstukken.
HET HOUTEN ACHTKANT 6
7. Kees Vanger
december 2008
Vragen Overijssel. (bewerkt door Ron Keizer)
HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER.
Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9.
1. Noem de typen bovenkruiers
2. Waar staan de 4 torenmolens?
3. Wat is het kenmerkende van de torenmolen? .
4. Waarom zijn in deze molen geen tafelementen aanwezig?
5. Waarom zitten boven in de molenromp gaten?
6. Noem de zolderingen van de (stelling)molen.
7. Waar zitten de veldstijlen?
8. Wat verstaat men onder een veld?
9. Wat is een veldkruis?
10. Waarmee wordt voorkomen dat het achtkant scheef trekt?
11. Waarvoor dienen de bintbalken?
12. Wat is een vaste bintbalk?
13. Wat is een losse bintbalk?
14. Wat zijn de legeringsbalken?
15. Welke balken worden gebruikt om de zolders op aan te brengen?
16. Wat verstaat men onder het boventafelement?
17. Waarop rusten de achtkantstijlen?
18. Is het ondertafelement altijd aanwezig?
19. Is de gemetselde muur onder het ondertafelement altijd aanwezig?
HET HOUTEN ACHTKANT 7
8. 20. Wat is een blokkeel?
21. Wat verstaat men onder een korbeel?
22. Wat is een hondsoor?
23. Wat is een uitbreker?
24. Wat is de functie van een uitbreker?
25. Wat is een scheg en waar zit deze?
26. Waarom is een achtkant getailleerd?
27. Hoe heet het gedeelte tussen de uitbrekers en de begane grond?
28. Bestaan er zeskante molens? Waar staat een twaalfkante molen, waar een
zestienkante?
29. Beschrijf de opbouw van het zeskant.
30. Wat zijn de voor- en nadelen van een zeskant t.o.v. een achtkant?
31. Wat is een (zwicht)stelling of balie?
32. Noem de onderdelen van de stelling?
33. Noem enkele typische stellingconstructies.
34. Wat zijn de zwakke punten in de stellingconstructie?
35. Wat is het verschil tussen een stelling van een Paltrok en een stelling van
een stellingmolen?
36. Hoe wordt de stelling onderhouden?
37. Wat is een zijschoor?
38. Wat is de binnen- en buitensluiting?
39. Welke onderdelen geven vorm aan de kap?
40. Hoe heet de verankering van de kap aan de romp?
41. Wat is de baard en waarvoor dient deze?
42. Waar zit het steenbord en wat is de functie?
43. Beschrijf de opbouw van het voorkeuvelens.
44. Waarom is een van de stijlen van het voorkeuvelens geschoord?
45. Hoe heten de afdichtingsluiken in het voorkeuvelens?
46. Waarvoor dienen de kwastloze plankjes onder de halssteen?
47. Wat zijn de voornaamste balken in de kap van een bovenkruier?
48. Waarop ligt de windpeluw?
49. Op welke balken rust de as met de lagers?
50. Kan de ijzerbalk tevens lange spruit zijn?
51. Waarvoor dient de lange spruit?
52. Wat is de functie van de korte spruit?
53. Hoe zit de penbalk tussen de voeghouten geklemd?
54. Wat is het broekstuk?
55. Waar zit de staartbalk aan bevestigd?
56. Waar zit de burgemeester, of tempelbalk?
57. Waar vind je de storm-, of steunderbalk?
58. Waarmee zit de spantring aan het voeghout bevestigd?
59. Wat is de functie van de spantring?
60. Wat zijn roosterhouten?
61. Waarvoor dienen de roosterluiken?
62. Noem de verschillen tussen de kap van een binnen- en buitenkruier.
HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER.
Antwoorden
Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9.
HET HOUTEN ACHTKANT 8
9. 1. Torenmolen en de achtkant Noord-Hollandse binnenkruier. De stenen
molen, acht-, zes- en zestienkant buitenkruiers nog onder te verdelen in
grondzeilers, beltmolens, stellingmolens en molens op een schuur. (Zie
hoofdstukken 5.7en 5.8)
2. Zevenaar, Zeddam, Gronsveld en Lienden. (Zie hoofdstuk 5.7.1)
3. Torenmolens zijn ronde stenen molens waarvan de romp (nagenoeg)
vertikaal is opgetrokken. Van oorsprong zijn het binnenkruiers. (De molen
van Grondsveld is in de 18e eeuw voorzien van staartkruiing.) Van
oorsprong was de kapzolder tevens steenzolder. I.v.m. de grote kap is er
een dubbel uitgevoerd kruiwerk. (M.u.v. de molen te Lienden.) (Zie
hoofdstukken 5.7.1 en 5.8.1)
4. Er zijn geen tafelementen aanwezig omdat er geen achtkantstijlen zijn. (Zie
hoofdstuk 5.7.3)
5. De gaten boven in de molenromp dienen om een steiger aan te kunnen
brengen. (Zie hoofdstuk 5.7.2)
6. De zolderingen zijn: kapzolder, luizolder, steenzolder, maalzolder, graan- of
meelzolder. (Zie figuur 5.7.1.2)
7. De veldstijl zit verticaal in het midden van een veld. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
8. Onder velden verstaan we de vlakken tussen twee naast elkaar staande
achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
9. Een veldkruis is een kruiselingse verbinding in een veld tussen twee
achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
10. Het scheeftrekken van het achtkant wordt voorkomen door de korbelen en
de veldkruizen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
11. Bintbalken zijn de horizontale verbindingen tussen de tegenover elkaar
staande achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
12. Een vaste bintbalk is de onderste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
13. De losse bintbalk is de bovenste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
14. Legeringsbalken is een andere benaming voor de bintbalken. (Zie hoofdstuk
5.7.3)
15. Op de bint- of legeringsbalken liggen de kinderbalken waarop de zolders
zijn aangebracht. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
16. Het boventafelement is bij zes- en achtkante molens, aan de bovenkant de
horizontale verbinding tussen de kantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
17. De achtkantstijlen rusten op het ondertafelement of op een met poeren
verstevigde veldmuur. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
18. Het ondertafelement is niet aanwezig bij ronde stenen molens, torenmolens
standerdmolens en tjaskers. (Zie hoofdstuk 5.7)
19. Het ondertafelement kan ook op gemetselde penanten liggen. (Zie
hoofdstuk 5.7.3.a)
20. Een blokkeel is een tussenblok op de achtkantstijl en verbindt de
achtkantstijl met de boventafelementstukken. Het is onderdeel van het
boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
21. Een korbeel is een zware korte schoor tussen een achtkantstijl en een bint-
of legeringsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
22. Een hondsoor is een schoor tussen een achtkantstijl en het
boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
23. Uitbrekers zijn houten vormstukken die lopen van de achtkantstijlen naar de
kardoezen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
HET HOUTEN ACHTKANT 9
11. 42. Het steenbord zit voor (aan de buitenkant) de halssteen tegen de keer- en
weerstijl. Het steenbord moet voorkomen dat de halssteen naar voren komt
onder de druk van de as. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
43. Het voorkeuvelens bestaat uit twee hoekstijltjes met daartussen links de
weerstijl en rechts de keerstijl, hier bovenop de keuvelensbalk. De
onderzijde van het voorkeuvelens wordt gevormd door de windpeluw. (Zie
hoofdstuk 5.7.5)
44. De keerstijl is geschoord ter versteviging om de zijdelingse druk van de
draaiende bovenas op te vangen. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
45. De afdichtingsluiken in het voorkeuvelens heten wind- of stormluiken. (Zie
hoofdstuk 5.7.5)
46. De kwastloze plank onder de halssteen dient om de steen zich zo
gelijkmatig mogelijk te laten zetten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
47. De voornaamste balken in de kap zijn: a) linker- en rechtervoeghout, b)
windpeluw, c) lange spruit en/of de steunderbalk d) tempelbalk, steunder,
stormbalk of burgemeester, e) ijzer- bus- of slotbalk en/of middenbalk, f)
penbalk, g) koppelbalk (Standerd- en wipmolen), h) korte spruit, achterbalk
(standerdmolen) of wolfsbalk (paltrok en wipmolen). (Zie hoofdstuk 5.7.5 en
bij de apart vermelde typen)
48. De windpeluw ligt bij een bovenkruier op de voeghouten en bij een
standerd-, wipmolen en paltrok op de daklijsten. (Zie hoofdstuk 5.7.5 en bij
de apart vermelde typen)
49. De as met lagers rust op het steenbed bovenop de windpeluw (halssteen)
en de penbalk (pensteen). (Zie hoofdstuk 5.7.5)
50. De lange spruit kan inderdaad ook ijzerbalk zijn. Komt met name voor in het
Noorden en de Zaanstreek. Hij heet dan middenbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
51. De lange spruit dient om bij een buitenkruier het gevlucht op de wind te
zetten. Via de lange schoren worden de trek- en duwkracht tijdens het
kruien op de lange spruit overgebracht. (Zie hoofdstuk 5.8.3)
52. De functies van de korte spruit zijn: a) een verbinding tot stand te brengen
tussen de achtereinden van de voeghouten, b) bevestigingsbalk voor de
staartbalk en de korte schoren. C) de korte spruit met de korte schoren
dient als versteviging van de staartconstructie. De korte schoren beletten
de staart zijdelings door te buigen tijdens het kruien. (Zie hoofdstukken
5.7.5 en 5.8.3)
53. De penbalk ligt op en tussen de voeghouten verstelbaar geklemd met
behulp van wiggen. De penbalk is meestal onder dezelfde hoek ingelaten
als de bovenas. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
54. De broekbalk of het broekstuk is een balkenconstructie (van 1 of 2 balken)
tussen de penbalk en de korte spruit of achterbalk. Hiermede wordt de
achterwaartse druk van de bovenas (door de wind op het gevlucht ) mede
opgevangen door de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
55. De staartbalk is bevestigd aan:
bovenkant: met een keep en een zware bout aan de korte spruit
onderkant: via de lange schoren middels een keep en een spiebout aan de
uiteinden van de lange spruit en iets verder naar boven op dezelfde wijze
via de korte schoren aan de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.8.3)
56. De burgemeester zit ter ondersteuning in het midden haaks onder de
windpeluw en is aan de andere kant bevestigd aan de steunderbalk of de
HET HOUTEN ACHTKANT 11
12. lange spruit (Soms nog twee wethouders ter weerszijden van de
burgemeester). (Zie hoofdstuk 5.7.5)
57. De storm- of steunderbalk bevindt zich tussen de voeghouten vlak voor het
bovenwiel. Wordt als er een lange spruit is vaak weggelaten. (Zie hoofdstuk
5.7.5)
58. De spantring ligt op de buiteneinden van de roosterhouten welke op de
overring liggen en met pennen in de voeghouten zijn vastgemaakt. (Zie
hoofdstuk 5.7.5)
59. De spantring dient voor het dragen van de beide kapspanten en de
rietlatten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
60. Roosterhouten vormen het ronde grondvlak van de kap en dienen als
verbinding tussen de spantring en de voeghouten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
61. De roosterluiken liggen op de roosterhouten en dichten het overstekende
deel van de kap af. Na verwijdering ervan kunnen de keerneuten, of de
achterkant van de overring gesmeerd worden. (Niet in basiscursus)
62. De kap van een binnenkruier is breder en heeft het kruiwiel in de kap. De
buitenkruier heeft spruiten, een staart en schoren met het kruiwiel/rad aan
het eind van de staart op de begane grond. De binnenkruier heeft deze niet.
(Zie hoofdstukken 5.8.2/3)
HET HOUTEN ACHTKANT 12