ºÝºÝߣ

ºÝºÝߣShare a Scribd company logo
HET HOUTEN ACHTKANT
                 Het achtkant heeft de vorm van een
                 regelmatige achthoek.
                 De basis wordt meestal gevormd door
                 het
                 ondertafelement,
                 bestaande uit acht
                 onderling verbonden
                 tafelementsstukken.
                 Schuin naar binnen
                 gericht staan op het
                 ondertafelement acht
                 (of zes) achtkantstijlen.




                 Deze zijn aan de bovenkant met elkaar
                 verbonden door het boventafelement.




             Oudere achtkanten hebben vaak op elke kop
             van een achtkantstijl een blokkeel. Deze
             blokkelen verbinden de achtkantstijlen met de
             boventafelementstukken.


     HET HOUTEN ACHTKANT                                 1
Het achtkant behoort tot het staande werk van de molen




                                        Tussen beide tafelementen zijn de
                                        achtkantstijlen met elkaar verbonden door
                                        twee of drie lagen bintbalken ook wel
                                        legerings-balken genoemd. (vaste en
                                        losse) De onderste balken zijn de vaste
                                        legeringsbalken. De balken die op de
                                        bintbalken liggen heten de kinderbalken,
waarop de zolders rusten.




Voor de stevigheid en om de zijwaartse krachten op te vangen heeft elke
legeringsbalk een korbeel die met een pen - en gatverbinding in een achtkantstijl en
een legeringsbalk vast zit.




                      HET HOUTEN ACHTKANT                                           2
Oude kromgetrokken nagel.


                                                   De vlakken tussen de achtkantstijlen
                                                   heten velden.
                                                   De achtkantstijlen zijn onderling
                                                   verbonden met veldregels en door
                                                   veldkruisen.




                                                   De veldregels en veldkruisen zijn
                                                   onderling weer gekoppeld met een
                                                   verticale veldstijl.




     In de hoeken tussen de achtkantstijlen en het boventafelement zitten de hondsoren
     ter ondersteuning van het boventafelement.



                            HET HOUTEN ACHTKANT                                        3
Door deze constructie heeft het achtkant genoeg stijfheid gekregen om de krachten
die vrijkomen bij het draaien van de molen op te vangen.

Boven aan de buiten- en bovenkant van de achtkantstijlen zijn onder de
overstekende tafelementshoeken de scheggen bevestigd, die als taak hebben om
het boventafelement te ondersteunen en geven de molen zijn karakteristieke vorm.

                                       Bij het ondertafelement doen de kardoezen
                                       en de daarop staande uitbrekers hun best
                                       om aan de onderkant de molen zijn mooie
                                       getailleerde vorm te geven.
                                       Op of onder de kardoezen zijn ter afsluiting
                                       brede planken aangebracht.
                                       Dit zijn de duisplanken. Ideaal om al je
                                       "troep" op te bewaren.
                                       Rietplanken zorgen voor de bevestiging van
                                       de touwtjes voor het rietdek (dus geen
                                       koperdraad)

De weeg is het gepotdekselde deel van de onderkant van de molen. Vaak ook in
steen uitgevoerd (bij poldermolens noemt met dit veldmuren)




                                                                                   fo
                                  t                                                o’
                                  s




restauratie Molen Massier Nieuwleusen 2007-2008


                     HET HOUTEN ACHTKANT                                            4
HET HOUTEN ACHTKANT   5
Er staan nog slechts zeven molens in ons land met een zeskant. Men vertrouwde
vroeger meer op het achtkant, omdat een zeskant minder stijfheid kende (slechts drie
legeringsbalken per zolder). Wel was zo'n molen eenvoudiger te maken en
goedkoper, omdat er 2 stijlen, 2 velden, 2 onder - en boventafelementstukken niet
aangebracht hoefden te worden.
Een zeskant is ontstaan uit zuinigheid.
Bij houtzaagmolens is een zeskant ontstaan om praktische redenen, want bij een
houtzaagmolen had men meer ruimte nodig en dus ging de voorkeur uit naar minder
lastige in de weg zittende balken
Het zeskant heeft slecht 3 legeringsbalken, nl. 2 vaste en 1 losse (het
                                                               koningsgebint) , maar
                                                               deze balk liep wel door
                                                               het midden van de
                                                               molen en daar loopt
                                                               ook de koningsspil.
                                                               Daarom gebruikte men
                                                               vaak een balk uit een
                                                               kromgegroeide boom,
                                                               die om de koningsspil
                                                               heen buigt.
                                                               Ook (een wat minder
                                                               stevige oplossing)
                                                               waren de zgn.
                                                               rafelingsbalken. Dus
                                                               geen gehele bintbalk,
                                                               maar bintbalken
                                                               gebruikt als
                                  tussenstukken.




                      HET HOUTEN ACHTKANT                                           6
Kees Vanger
                                          december 2008




               Vragen Overijssel. (bewerkt door Ron Keizer)
HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER.
Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9.
 1. Noem de typen bovenkruiers
 2. Waar staan de 4 torenmolens?
 3. Wat is het kenmerkende van de torenmolen? .
 4. Waarom zijn in deze molen geen tafelementen aanwezig?
 5. Waarom zitten boven in de molenromp gaten?
 6. Noem de zolderingen van de (stelling)molen.
 7. Waar zitten de veldstijlen?
 8. Wat verstaat men onder een veld?
 9. Wat is een veldkruis?
10. Waarmee wordt voorkomen dat het achtkant scheef trekt?
11. Waarvoor dienen de bintbalken?
12. Wat is een vaste bintbalk?
13. Wat is een losse bintbalk?
14. Wat zijn de legeringsbalken?
15. Welke balken worden gebruikt om de zolders op aan te brengen?
16. Wat verstaat men onder het boventafelement?
17. Waarop rusten de achtkantstijlen?
18. Is het ondertafelement altijd aanwezig?
19. Is de gemetselde muur onder het ondertafelement altijd aanwezig?


                    HET HOUTEN ACHTKANT                                7
20. Wat is een blokkeel?
21. Wat verstaat men onder een korbeel?
22. Wat is een hondsoor?
23. Wat is een uitbreker?
24. Wat is de functie van een uitbreker?
25. Wat is een scheg en waar zit deze?
26. Waarom is een achtkant getailleerd?
27. Hoe heet het gedeelte tussen de uitbrekers en de begane grond?
28. Bestaan er zeskante molens? Waar staat een twaalfkante molen, waar een
    zestienkante?
29. Beschrijf de opbouw van het zeskant.
30. Wat zijn de voor- en nadelen van een zeskant t.o.v. een achtkant?
31. Wat is een (zwicht)stelling of balie?
32. Noem de onderdelen van de stelling?
33. Noem enkele typische stellingconstructies.
34. Wat zijn de zwakke punten in de stellingconstructie?
35. Wat is het verschil tussen een stelling van een Paltrok en een stelling van
    een stellingmolen?
36. Hoe wordt de stelling onderhouden?
37. Wat is een zijschoor?
38. Wat is de binnen- en buitensluiting?
39. Welke onderdelen geven vorm aan de kap?
40. Hoe heet de verankering van de kap aan de romp?
41. Wat is de baard en waarvoor dient deze?
42. Waar zit het steenbord en wat is de functie?
43. Beschrijf de opbouw van het voorkeuvelens.
44. Waarom is een van de stijlen van het voorkeuvelens geschoord?
45. Hoe heten de afdichtingsluiken in het voorkeuvelens?

46. Waarvoor dienen de kwastloze plankjes onder de halssteen?
47. Wat zijn de voornaamste balken in de kap van een bovenkruier?
48. Waarop ligt de windpeluw?
49. Op welke balken rust de as met de lagers?
50. Kan de ijzerbalk tevens lange spruit zijn?
51. Waarvoor dient de lange spruit?
52. Wat is de functie van de korte spruit?
53. Hoe zit de penbalk tussen de voeghouten geklemd?
54. Wat is het broekstuk?
55. Waar zit de staartbalk aan bevestigd?
56. Waar zit de burgemeester, of tempelbalk?
57. Waar vind je de storm-, of steunderbalk?
58. Waarmee zit de spantring aan het voeghout bevestigd?
59. Wat is de functie van de spantring?
60. Wat zijn roosterhouten?
61. Waarvoor dienen de roosterluiken?
62. Noem de verschillen tussen de kap van een binnen- en buitenkruier.

HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER.
Antwoorden
Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9.

                     HET HOUTEN ACHTKANT                                          8
1. Torenmolen en de achtkant Noord-Hollandse binnenkruier. De stenen
     molen, acht-, zes- en zestienkant buitenkruiers nog onder te verdelen in
     grondzeilers, beltmolens, stellingmolens en molens op een schuur. (Zie
     hoofdstukken 5.7en 5.8)
 2. Zevenaar, Zeddam, Gronsveld en Lienden. (Zie hoofdstuk 5.7.1)
 3. Torenmolens zijn ronde stenen molens waarvan de romp (nagenoeg)
     vertikaal is opgetrokken. Van oorsprong zijn het binnenkruiers. (De molen
     van Grondsveld is in de 18e eeuw voorzien van staartkruiing.) Van
     oorsprong was de kapzolder tevens steenzolder. I.v.m. de grote kap is er
     een dubbel uitgevoerd kruiwerk. (M.u.v. de molen te Lienden.) (Zie
     hoofdstukken 5.7.1 en 5.8.1)
 4. Er zijn geen tafelementen aanwezig omdat er geen achtkantstijlen zijn. (Zie
     hoofdstuk 5.7.3)
 5. De gaten boven in de molenromp dienen om een steiger aan te kunnen
     brengen. (Zie hoofdstuk 5.7.2)
 6. De zolderingen zijn: kapzolder, luizolder, steenzolder, maalzolder, graan- of
     meelzolder. (Zie figuur 5.7.1.2)
 7. De veldstijl zit verticaal in het midden van een veld. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
 8. Onder velden verstaan we de vlakken tussen twee naast elkaar staande
     achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
 9. Een veldkruis is een kruiselingse verbinding in een veld tussen twee
     achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
10. Het scheeftrekken van het achtkant wordt voorkomen door de korbelen en
    de veldkruizen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)

11. Bintbalken zijn de horizontale verbindingen tussen de tegenover elkaar
    staande achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
12. Een vaste bintbalk is de onderste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
13. De losse bintbalk is de bovenste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
14. Legeringsbalken is een andere benaming voor de bintbalken. (Zie hoofdstuk
    5.7.3)
15. Op de bint- of legeringsbalken liggen de kinderbalken waarop de zolders
    zijn aangebracht. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
16. Het boventafelement is bij zes- en achtkante molens, aan de bovenkant de
    horizontale verbinding tussen de kantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
17. De achtkantstijlen rusten op het ondertafelement of op een met poeren
    verstevigde veldmuur. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
18. Het ondertafelement is niet aanwezig bij ronde stenen molens, torenmolens
    standerdmolens en tjaskers. (Zie hoofdstuk 5.7)
19. Het ondertafelement kan ook op gemetselde penanten liggen. (Zie
    hoofdstuk 5.7.3.a)
20. Een blokkeel is een tussenblok op de achtkantstijl en verbindt de
    achtkantstijl met de boventafelementstukken. Het is onderdeel van het
    boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
21. Een korbeel is een zware korte schoor tussen een achtkantstijl en een bint-
    of legeringsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
22. Een hondsoor is een schoor tussen een achtkantstijl en het
    boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
23. Uitbrekers zijn houten vormstukken die lopen van de achtkantstijlen naar de
    kardoezen. (Zie hoofdstuk 5.7.3)


                     HET HOUTEN ACHTKANT                                        9
24. De functie van de uitbrekers is om taillering te geven aan de molenromp.
    (Zie hoofdstuk 5.7.3)
25. Scheggen helpen met de uitbrekers mee om een goede taillering aan de
    molenromp te geve. Ze zitten aan de buitenkant van de achtkantstijlen
    onder de hoeken van het uitstekende boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
26. Een achtkant is getailleerd om een betere afvoer van de wind te verkrijgen.
    (Wiessner blz 23)
27. Het gedeelte tussen de uitbrekers en de begane grond heet bij een
    grondzeiler veldmuren en bij een stellingmolen onderachtkant. (Zie
    hoofdstuk 5.7.3.a t/m d)
28. Ja, er zijn er zeven in Nederland met name in Noord-Brabant en Gelderland.
    Twee twaalfkantige in Rijpwetering en een zestienkantige in Horn (Limburg).
    (Zie hoofdstukken 5.7.2 en 3.e/f.)
29. Een zeskant bestaat uit zeskantstijlen verbonden per bintlaag door twee
    vaste binten en één losse bint de zgn. koningsbint. De losse bintbalk is of
    gekromd of onderbroken met een raamwerk van ravelingsbalken dit
    vanwege de koningsspil. (Zie hoofdstuk 5.7.3.e)
30. Het zeskant is wat goedkoper te bouwen maar heeft minder stijfheid. Het
    zeskant heeft als zaagmolen met doorlopende 6-kantstijlen geen stijlen
    midden op de zaagvloer. (Zie hoofdstuk 5.7.3.e)
31. Een rondgaand plankier om bij het gevlucht, het kruiwerk en het vangtouw
    te kunnen komen, bij een hogere bovenkruier. (Zie hoofdstuk 5.7.4)
32. De stelling heeft de volgende onderdelen: a) de liggers, b) de buitensluiting,
    c) bij houten achtkanten de binnensluiting, d) de ondersluiting (bij stenen
    molens en stenen voeten vinken), e) de schoren (soms met zijschoren of
    kraaienpoten of als stellingstutten indien ze verticaal lopen naar de grond),
    f) de stellingdelen, g) het stelling- baliehek (Zie hoofdstuk 5.7.4)
33. De Groningse met kraaienpoten, de stelling met stutten naar de grond bij
    lage molens en in de Zaanstreek. (Zie hoofdstuk 5.7.4)
34. De uiteinden van de schoren in de muur (voet) i.v.m. het inlopen van water.
    Daarom worden leklatjes aangebracht. (Zie hoofdstuk 5.7.4)
35. De stelling van een paltrok (het schavot) zit vast aan de kast en draait dus
    mee. Daarom zit het schavot alleen aan de voorkant. (Zie hoofdstuk 5.3.2)
36. Met houtteer (Stockholmerteer), carboleum en verf (Baliehek). (Zie
    verzamelinformatie hoofdstuk VI Onderhoud.)
37. Een zijschoor is een korte schoor, lopend van een hoekschoor naar een
    naastliggend steunpunt van de buitensluiting. (Zie hoofdstuk 5.7.4)
38. Op de binnensluiting rusten de liggers bij de molenromp en zit zelf vast op
    de achtkantstijlen. De buitensluiting is een uit balken samengestelde ring
    waarop de liggers aan de buitenkant rusten. De buitensluiting wordt
    gesteund door schoren. (Zie hoofdstuk 5.7.4)
39. De vorm aan de kap wordt gegeven door het stormschild, het wolfsdak, de
    vorst- of nokbalk en de gordingen. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
40. Er is geen verankering, de kap ligt los op de romp. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
41. De baard is de verticale plank voor in de kap tussen de beide voeghouten
    onder de windpeluw. In het Zuiden van het land vaak voor de
    voeghoutkoppen om ook deze te beschermen. De baard beschermd het deel
    van het kruiwerk onder de windpeluw tegen weersinvloeden. Hij is vaak
    mooi bewerkt en voorzien van naam en/of bouwjaar van de molen. (Zie
    hoofdstuk 5.7.5)


                     HET HOUTEN ACHTKANT                                       10
42. Het steenbord zit voor (aan de buitenkant) de halssteen tegen de keer- en
    weerstijl. Het steenbord moet voorkomen dat de halssteen naar voren komt
    onder de druk van de as. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
43. Het voorkeuvelens bestaat uit twee hoekstijltjes met daartussen links de
    weerstijl en rechts de keerstijl, hier bovenop de keuvelensbalk. De
    onderzijde van het voorkeuvelens wordt gevormd door de windpeluw. (Zie
    hoofdstuk 5.7.5)
44. De keerstijl is geschoord ter versteviging om de zijdelingse druk van de
    draaiende bovenas op te vangen. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
45. De afdichtingsluiken in het voorkeuvelens heten wind- of stormluiken. (Zie
    hoofdstuk 5.7.5)
46. De kwastloze plank onder de halssteen dient om de steen zich zo
    gelijkmatig mogelijk te laten zetten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
47. De voornaamste balken in de kap zijn: a) linker- en rechtervoeghout, b)
    windpeluw, c) lange spruit en/of de steunderbalk d) tempelbalk, steunder,
    stormbalk of burgemeester, e) ijzer- bus- of slotbalk en/of middenbalk, f)
    penbalk, g) koppelbalk (Standerd- en wipmolen), h) korte spruit, achterbalk
    (standerdmolen) of wolfsbalk (paltrok en wipmolen). (Zie hoofdstuk 5.7.5 en
    bij de apart vermelde typen)
48. De windpeluw ligt bij een bovenkruier op de voeghouten en bij een
    standerd-, wipmolen en paltrok op de daklijsten. (Zie hoofdstuk 5.7.5 en bij
    de apart vermelde typen)
49. De as met lagers rust op het steenbed bovenop de windpeluw (halssteen)
    en de penbalk (pensteen). (Zie hoofdstuk 5.7.5)
50. De lange spruit kan inderdaad ook ijzerbalk zijn. Komt met name voor in het
    Noorden en de Zaanstreek. Hij heet dan middenbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
51. De lange spruit dient om bij een buitenkruier het gevlucht op de wind te
    zetten. Via de lange schoren worden de trek- en duwkracht tijdens het
    kruien op de lange spruit overgebracht. (Zie hoofdstuk 5.8.3)
52. De functies van de korte spruit zijn: a) een verbinding tot stand te brengen
    tussen de achtereinden van de voeghouten, b) bevestigingsbalk voor de
    staartbalk en de korte schoren. C) de korte spruit met de korte schoren
    dient als versteviging van de staartconstructie. De korte schoren beletten
    de staart zijdelings door te buigen tijdens het kruien. (Zie hoofdstukken
    5.7.5 en 5.8.3)
53. De penbalk ligt op en tussen de voeghouten verstelbaar geklemd met
    behulp van wiggen. De penbalk is meestal onder dezelfde hoek ingelaten
    als de bovenas. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
54. De broekbalk of het broekstuk is een balkenconstructie (van 1 of 2 balken)
    tussen de penbalk en de korte spruit of achterbalk. Hiermede wordt de
    achterwaartse druk van de bovenas (door de wind op het gevlucht ) mede
    opgevangen door de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.7.3)
55. De staartbalk is bevestigd aan:
bovenkant: met een keep en een zware bout aan de korte spruit
onderkant: via de lange schoren middels een keep en een spiebout aan de
     uiteinden van de lange spruit en iets verder naar boven op dezelfde wijze
     via de korte schoren aan de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.8.3)
56. De burgemeester zit ter ondersteuning in het midden haaks onder de
    windpeluw en is aan de andere kant bevestigd aan de steunderbalk of de



                     HET HOUTEN ACHTKANT                                      11
lange spruit (Soms nog twee wethouders ter weerszijden van de
    burgemeester). (Zie hoofdstuk 5.7.5)
57. De storm- of steunderbalk bevindt zich tussen de voeghouten vlak voor het
    bovenwiel. Wordt als er een lange spruit is vaak weggelaten. (Zie hoofdstuk
    5.7.5)
58. De spantring ligt op de buiteneinden van de roosterhouten welke op de
    overring liggen en met pennen in de voeghouten zijn vastgemaakt. (Zie
    hoofdstuk 5.7.5)
59. De spantring dient voor het dragen van de beide kapspanten en de
    rietlatten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
60. Roosterhouten vormen het ronde grondvlak van de kap en dienen als
    verbinding tussen de spantring en de voeghouten. (Zie hoofdstuk 5.7.5)
61. De roosterluiken liggen op de roosterhouten en dichten het overstekende
    deel van de kap af. Na verwijdering ervan kunnen de keerneuten, of de
    achterkant van de overring gesmeerd worden. (Niet in basiscursus)
62. De kap van een binnenkruier is breder en heeft het kruiwiel in de kap. De
    buitenkruier heeft spruiten, een staart en schoren met het kruiwiel/rad aan
    het eind van de staart op de begane grond. De binnenkruier heeft deze niet.
    (Zie hoofdstukken 5.8.2/3)




                     HET HOUTEN ACHTKANT                                     12

More Related Content

Het houten achtkant

  • 1. HET HOUTEN ACHTKANT Het achtkant heeft de vorm van een regelmatige achthoek. De basis wordt meestal gevormd door het ondertafelement, bestaande uit acht onderling verbonden tafelementsstukken. Schuin naar binnen gericht staan op het ondertafelement acht (of zes) achtkantstijlen. Deze zijn aan de bovenkant met elkaar verbonden door het boventafelement. Oudere achtkanten hebben vaak op elke kop van een achtkantstijl een blokkeel. Deze blokkelen verbinden de achtkantstijlen met de boventafelementstukken. HET HOUTEN ACHTKANT 1
  • 2. Het achtkant behoort tot het staande werk van de molen Tussen beide tafelementen zijn de achtkantstijlen met elkaar verbonden door twee of drie lagen bintbalken ook wel legerings-balken genoemd. (vaste en losse) De onderste balken zijn de vaste legeringsbalken. De balken die op de bintbalken liggen heten de kinderbalken, waarop de zolders rusten. Voor de stevigheid en om de zijwaartse krachten op te vangen heeft elke legeringsbalk een korbeel die met een pen - en gatverbinding in een achtkantstijl en een legeringsbalk vast zit. HET HOUTEN ACHTKANT 2
  • 3. Oude kromgetrokken nagel. De vlakken tussen de achtkantstijlen heten velden. De achtkantstijlen zijn onderling verbonden met veldregels en door veldkruisen. De veldregels en veldkruisen zijn onderling weer gekoppeld met een verticale veldstijl. In de hoeken tussen de achtkantstijlen en het boventafelement zitten de hondsoren ter ondersteuning van het boventafelement. HET HOUTEN ACHTKANT 3
  • 4. Door deze constructie heeft het achtkant genoeg stijfheid gekregen om de krachten die vrijkomen bij het draaien van de molen op te vangen. Boven aan de buiten- en bovenkant van de achtkantstijlen zijn onder de overstekende tafelementshoeken de scheggen bevestigd, die als taak hebben om het boventafelement te ondersteunen en geven de molen zijn karakteristieke vorm. Bij het ondertafelement doen de kardoezen en de daarop staande uitbrekers hun best om aan de onderkant de molen zijn mooie getailleerde vorm te geven. Op of onder de kardoezen zijn ter afsluiting brede planken aangebracht. Dit zijn de duisplanken. Ideaal om al je "troep" op te bewaren. Rietplanken zorgen voor de bevestiging van de touwtjes voor het rietdek (dus geen koperdraad) De weeg is het gepotdekselde deel van de onderkant van de molen. Vaak ook in steen uitgevoerd (bij poldermolens noemt met dit veldmuren) fo t o’ s restauratie Molen Massier Nieuwleusen 2007-2008 HET HOUTEN ACHTKANT 4
  • 6. Er staan nog slechts zeven molens in ons land met een zeskant. Men vertrouwde vroeger meer op het achtkant, omdat een zeskant minder stijfheid kende (slechts drie legeringsbalken per zolder). Wel was zo'n molen eenvoudiger te maken en goedkoper, omdat er 2 stijlen, 2 velden, 2 onder - en boventafelementstukken niet aangebracht hoefden te worden. Een zeskant is ontstaan uit zuinigheid. Bij houtzaagmolens is een zeskant ontstaan om praktische redenen, want bij een houtzaagmolen had men meer ruimte nodig en dus ging de voorkeur uit naar minder lastige in de weg zittende balken Het zeskant heeft slecht 3 legeringsbalken, nl. 2 vaste en 1 losse (het koningsgebint) , maar deze balk liep wel door het midden van de molen en daar loopt ook de koningsspil. Daarom gebruikte men vaak een balk uit een kromgegroeide boom, die om de koningsspil heen buigt. Ook (een wat minder stevige oplossing) waren de zgn. rafelingsbalken. Dus geen gehele bintbalk, maar bintbalken gebruikt als tussenstukken. HET HOUTEN ACHTKANT 6
  • 7. Kees Vanger december 2008 Vragen Overijssel. (bewerkt door Ron Keizer) HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER. Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9. 1. Noem de typen bovenkruiers 2. Waar staan de 4 torenmolens? 3. Wat is het kenmerkende van de torenmolen? . 4. Waarom zijn in deze molen geen tafelementen aanwezig? 5. Waarom zitten boven in de molenromp gaten? 6. Noem de zolderingen van de (stelling)molen. 7. Waar zitten de veldstijlen? 8. Wat verstaat men onder een veld? 9. Wat is een veldkruis? 10. Waarmee wordt voorkomen dat het achtkant scheef trekt? 11. Waarvoor dienen de bintbalken? 12. Wat is een vaste bintbalk? 13. Wat is een losse bintbalk? 14. Wat zijn de legeringsbalken? 15. Welke balken worden gebruikt om de zolders op aan te brengen? 16. Wat verstaat men onder het boventafelement? 17. Waarop rusten de achtkantstijlen? 18. Is het ondertafelement altijd aanwezig? 19. Is de gemetselde muur onder het ondertafelement altijd aanwezig? HET HOUTEN ACHTKANT 7
  • 8. 20. Wat is een blokkeel? 21. Wat verstaat men onder een korbeel? 22. Wat is een hondsoor? 23. Wat is een uitbreker? 24. Wat is de functie van een uitbreker? 25. Wat is een scheg en waar zit deze? 26. Waarom is een achtkant getailleerd? 27. Hoe heet het gedeelte tussen de uitbrekers en de begane grond? 28. Bestaan er zeskante molens? Waar staat een twaalfkante molen, waar een zestienkante? 29. Beschrijf de opbouw van het zeskant. 30. Wat zijn de voor- en nadelen van een zeskant t.o.v. een achtkant? 31. Wat is een (zwicht)stelling of balie? 32. Noem de onderdelen van de stelling? 33. Noem enkele typische stellingconstructies. 34. Wat zijn de zwakke punten in de stellingconstructie? 35. Wat is het verschil tussen een stelling van een Paltrok en een stelling van een stellingmolen? 36. Hoe wordt de stelling onderhouden? 37. Wat is een zijschoor? 38. Wat is de binnen- en buitensluiting? 39. Welke onderdelen geven vorm aan de kap? 40. Hoe heet de verankering van de kap aan de romp? 41. Wat is de baard en waarvoor dient deze? 42. Waar zit het steenbord en wat is de functie? 43. Beschrijf de opbouw van het voorkeuvelens. 44. Waarom is een van de stijlen van het voorkeuvelens geschoord? 45. Hoe heten de afdichtingsluiken in het voorkeuvelens? 46. Waarvoor dienen de kwastloze plankjes onder de halssteen? 47. Wat zijn de voornaamste balken in de kap van een bovenkruier? 48. Waarop ligt de windpeluw? 49. Op welke balken rust de as met de lagers? 50. Kan de ijzerbalk tevens lange spruit zijn? 51. Waarvoor dient de lange spruit? 52. Wat is de functie van de korte spruit? 53. Hoe zit de penbalk tussen de voeghouten geklemd? 54. Wat is het broekstuk? 55. Waar zit de staartbalk aan bevestigd? 56. Waar zit de burgemeester, of tempelbalk? 57. Waar vind je de storm-, of steunderbalk? 58. Waarmee zit de spantring aan het voeghout bevestigd? 59. Wat is de functie van de spantring? 60. Wat zijn roosterhouten? 61. Waarvoor dienen de roosterluiken? 62. Noem de verschillen tussen de kap van een binnen- en buitenkruier. HET STAANDE WERK VAN DE BOVENKRUIER. Antwoorden Leerstof basiscursus 5.7, 5.8, 5.9. HET HOUTEN ACHTKANT 8
  • 9. 1. Torenmolen en de achtkant Noord-Hollandse binnenkruier. De stenen molen, acht-, zes- en zestienkant buitenkruiers nog onder te verdelen in grondzeilers, beltmolens, stellingmolens en molens op een schuur. (Zie hoofdstukken 5.7en 5.8) 2. Zevenaar, Zeddam, Gronsveld en Lienden. (Zie hoofdstuk 5.7.1) 3. Torenmolens zijn ronde stenen molens waarvan de romp (nagenoeg) vertikaal is opgetrokken. Van oorsprong zijn het binnenkruiers. (De molen van Grondsveld is in de 18e eeuw voorzien van staartkruiing.) Van oorsprong was de kapzolder tevens steenzolder. I.v.m. de grote kap is er een dubbel uitgevoerd kruiwerk. (M.u.v. de molen te Lienden.) (Zie hoofdstukken 5.7.1 en 5.8.1) 4. Er zijn geen tafelementen aanwezig omdat er geen achtkantstijlen zijn. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 5. De gaten boven in de molenromp dienen om een steiger aan te kunnen brengen. (Zie hoofdstuk 5.7.2) 6. De zolderingen zijn: kapzolder, luizolder, steenzolder, maalzolder, graan- of meelzolder. (Zie figuur 5.7.1.2) 7. De veldstijl zit verticaal in het midden van een veld. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 8. Onder velden verstaan we de vlakken tussen twee naast elkaar staande achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 9. Een veldkruis is een kruiselingse verbinding in een veld tussen twee achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 10. Het scheeftrekken van het achtkant wordt voorkomen door de korbelen en de veldkruizen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 11. Bintbalken zijn de horizontale verbindingen tussen de tegenover elkaar staande achtkantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 12. Een vaste bintbalk is de onderste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 13. De losse bintbalk is de bovenste verbindingsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 14. Legeringsbalken is een andere benaming voor de bintbalken. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 15. Op de bint- of legeringsbalken liggen de kinderbalken waarop de zolders zijn aangebracht. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 16. Het boventafelement is bij zes- en achtkante molens, aan de bovenkant de horizontale verbinding tussen de kantstijlen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 17. De achtkantstijlen rusten op het ondertafelement of op een met poeren verstevigde veldmuur. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 18. Het ondertafelement is niet aanwezig bij ronde stenen molens, torenmolens standerdmolens en tjaskers. (Zie hoofdstuk 5.7) 19. Het ondertafelement kan ook op gemetselde penanten liggen. (Zie hoofdstuk 5.7.3.a) 20. Een blokkeel is een tussenblok op de achtkantstijl en verbindt de achtkantstijl met de boventafelementstukken. Het is onderdeel van het boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 21. Een korbeel is een zware korte schoor tussen een achtkantstijl en een bint- of legeringsbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 22. Een hondsoor is een schoor tussen een achtkantstijl en het boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 23. Uitbrekers zijn houten vormstukken die lopen van de achtkantstijlen naar de kardoezen. (Zie hoofdstuk 5.7.3) HET HOUTEN ACHTKANT 9
  • 10. 24. De functie van de uitbrekers is om taillering te geven aan de molenromp. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 25. Scheggen helpen met de uitbrekers mee om een goede taillering aan de molenromp te geve. Ze zitten aan de buitenkant van de achtkantstijlen onder de hoeken van het uitstekende boventafelement. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 26. Een achtkant is getailleerd om een betere afvoer van de wind te verkrijgen. (Wiessner blz 23) 27. Het gedeelte tussen de uitbrekers en de begane grond heet bij een grondzeiler veldmuren en bij een stellingmolen onderachtkant. (Zie hoofdstuk 5.7.3.a t/m d) 28. Ja, er zijn er zeven in Nederland met name in Noord-Brabant en Gelderland. Twee twaalfkantige in Rijpwetering en een zestienkantige in Horn (Limburg). (Zie hoofdstukken 5.7.2 en 3.e/f.) 29. Een zeskant bestaat uit zeskantstijlen verbonden per bintlaag door twee vaste binten en één losse bint de zgn. koningsbint. De losse bintbalk is of gekromd of onderbroken met een raamwerk van ravelingsbalken dit vanwege de koningsspil. (Zie hoofdstuk 5.7.3.e) 30. Het zeskant is wat goedkoper te bouwen maar heeft minder stijfheid. Het zeskant heeft als zaagmolen met doorlopende 6-kantstijlen geen stijlen midden op de zaagvloer. (Zie hoofdstuk 5.7.3.e) 31. Een rondgaand plankier om bij het gevlucht, het kruiwerk en het vangtouw te kunnen komen, bij een hogere bovenkruier. (Zie hoofdstuk 5.7.4) 32. De stelling heeft de volgende onderdelen: a) de liggers, b) de buitensluiting, c) bij houten achtkanten de binnensluiting, d) de ondersluiting (bij stenen molens en stenen voeten vinken), e) de schoren (soms met zijschoren of kraaienpoten of als stellingstutten indien ze verticaal lopen naar de grond), f) de stellingdelen, g) het stelling- baliehek (Zie hoofdstuk 5.7.4) 33. De Groningse met kraaienpoten, de stelling met stutten naar de grond bij lage molens en in de Zaanstreek. (Zie hoofdstuk 5.7.4) 34. De uiteinden van de schoren in de muur (voet) i.v.m. het inlopen van water. Daarom worden leklatjes aangebracht. (Zie hoofdstuk 5.7.4) 35. De stelling van een paltrok (het schavot) zit vast aan de kast en draait dus mee. Daarom zit het schavot alleen aan de voorkant. (Zie hoofdstuk 5.3.2) 36. Met houtteer (Stockholmerteer), carboleum en verf (Baliehek). (Zie verzamelinformatie hoofdstuk VI Onderhoud.) 37. Een zijschoor is een korte schoor, lopend van een hoekschoor naar een naastliggend steunpunt van de buitensluiting. (Zie hoofdstuk 5.7.4) 38. Op de binnensluiting rusten de liggers bij de molenromp en zit zelf vast op de achtkantstijlen. De buitensluiting is een uit balken samengestelde ring waarop de liggers aan de buitenkant rusten. De buitensluiting wordt gesteund door schoren. (Zie hoofdstuk 5.7.4) 39. De vorm aan de kap wordt gegeven door het stormschild, het wolfsdak, de vorst- of nokbalk en de gordingen. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 40. Er is geen verankering, de kap ligt los op de romp. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 41. De baard is de verticale plank voor in de kap tussen de beide voeghouten onder de windpeluw. In het Zuiden van het land vaak voor de voeghoutkoppen om ook deze te beschermen. De baard beschermd het deel van het kruiwerk onder de windpeluw tegen weersinvloeden. Hij is vaak mooi bewerkt en voorzien van naam en/of bouwjaar van de molen. (Zie hoofdstuk 5.7.5) HET HOUTEN ACHTKANT 10
  • 11. 42. Het steenbord zit voor (aan de buitenkant) de halssteen tegen de keer- en weerstijl. Het steenbord moet voorkomen dat de halssteen naar voren komt onder de druk van de as. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 43. Het voorkeuvelens bestaat uit twee hoekstijltjes met daartussen links de weerstijl en rechts de keerstijl, hier bovenop de keuvelensbalk. De onderzijde van het voorkeuvelens wordt gevormd door de windpeluw. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 44. De keerstijl is geschoord ter versteviging om de zijdelingse druk van de draaiende bovenas op te vangen. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 45. De afdichtingsluiken in het voorkeuvelens heten wind- of stormluiken. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 46. De kwastloze plank onder de halssteen dient om de steen zich zo gelijkmatig mogelijk te laten zetten. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 47. De voornaamste balken in de kap zijn: a) linker- en rechtervoeghout, b) windpeluw, c) lange spruit en/of de steunderbalk d) tempelbalk, steunder, stormbalk of burgemeester, e) ijzer- bus- of slotbalk en/of middenbalk, f) penbalk, g) koppelbalk (Standerd- en wipmolen), h) korte spruit, achterbalk (standerdmolen) of wolfsbalk (paltrok en wipmolen). (Zie hoofdstuk 5.7.5 en bij de apart vermelde typen) 48. De windpeluw ligt bij een bovenkruier op de voeghouten en bij een standerd-, wipmolen en paltrok op de daklijsten. (Zie hoofdstuk 5.7.5 en bij de apart vermelde typen) 49. De as met lagers rust op het steenbed bovenop de windpeluw (halssteen) en de penbalk (pensteen). (Zie hoofdstuk 5.7.5) 50. De lange spruit kan inderdaad ook ijzerbalk zijn. Komt met name voor in het Noorden en de Zaanstreek. Hij heet dan middenbalk. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 51. De lange spruit dient om bij een buitenkruier het gevlucht op de wind te zetten. Via de lange schoren worden de trek- en duwkracht tijdens het kruien op de lange spruit overgebracht. (Zie hoofdstuk 5.8.3) 52. De functies van de korte spruit zijn: a) een verbinding tot stand te brengen tussen de achtereinden van de voeghouten, b) bevestigingsbalk voor de staartbalk en de korte schoren. C) de korte spruit met de korte schoren dient als versteviging van de staartconstructie. De korte schoren beletten de staart zijdelings door te buigen tijdens het kruien. (Zie hoofdstukken 5.7.5 en 5.8.3) 53. De penbalk ligt op en tussen de voeghouten verstelbaar geklemd met behulp van wiggen. De penbalk is meestal onder dezelfde hoek ingelaten als de bovenas. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 54. De broekbalk of het broekstuk is een balkenconstructie (van 1 of 2 balken) tussen de penbalk en de korte spruit of achterbalk. Hiermede wordt de achterwaartse druk van de bovenas (door de wind op het gevlucht ) mede opgevangen door de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.7.3) 55. De staartbalk is bevestigd aan: bovenkant: met een keep en een zware bout aan de korte spruit onderkant: via de lange schoren middels een keep en een spiebout aan de uiteinden van de lange spruit en iets verder naar boven op dezelfde wijze via de korte schoren aan de korte spruit. (Zie hoofdstuk 5.8.3) 56. De burgemeester zit ter ondersteuning in het midden haaks onder de windpeluw en is aan de andere kant bevestigd aan de steunderbalk of de HET HOUTEN ACHTKANT 11
  • 12. lange spruit (Soms nog twee wethouders ter weerszijden van de burgemeester). (Zie hoofdstuk 5.7.5) 57. De storm- of steunderbalk bevindt zich tussen de voeghouten vlak voor het bovenwiel. Wordt als er een lange spruit is vaak weggelaten. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 58. De spantring ligt op de buiteneinden van de roosterhouten welke op de overring liggen en met pennen in de voeghouten zijn vastgemaakt. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 59. De spantring dient voor het dragen van de beide kapspanten en de rietlatten. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 60. Roosterhouten vormen het ronde grondvlak van de kap en dienen als verbinding tussen de spantring en de voeghouten. (Zie hoofdstuk 5.7.5) 61. De roosterluiken liggen op de roosterhouten en dichten het overstekende deel van de kap af. Na verwijdering ervan kunnen de keerneuten, of de achterkant van de overring gesmeerd worden. (Niet in basiscursus) 62. De kap van een binnenkruier is breder en heeft het kruiwiel in de kap. De buitenkruier heeft spruiten, een staart en schoren met het kruiwiel/rad aan het eind van de staart op de begane grond. De binnenkruier heeft deze niet. (Zie hoofdstukken 5.8.2/3) HET HOUTEN ACHTKANT 12