6. 3. Tekenontwikkeling Krabbels/vormen hebben betekenis (verschil met peuters?) Evolutie in benoemen van tekening 1. Eerst tekenen, dan benoemen 2. Benoemen tijdens tekenen 3. Eerst benoemen, dan tekenen
7. 3. Tekenontwikkeling Mislukt realisme Vanaf 3 4 jaar Eerst benoemen, dan tekenen Maar tekening lijkt niet op werkelijkheid Mens als kopvoeter
8. 3. Tekenontwikkeling Verstandelijk realisme Vanaf 5 6 jaar Tekening Werkelijkheid = Hoe kleuter werkelijkheid beleeft, wat hij weet Symbolisch (in plaats van realistisch) Instabiliteit van vormen Figuren gekaderd in gemeenschappelijke context
10. 4. Perceptuele ontwikkeling Zie peuter Voorwerp herkennen met zintuigen Globale waarneming Aandacht voor boeiende details Kleuter Steeds meer oog voor details
11. 5. Cognitieve ontwikkeling Zie peuter Pre-operationeel stadium (Piaget) Denkfouten Bloeiperiode van fantasie Kleuter > peuter: verwarring Fantasie = bron van plezier en spel Doen alsof-spel Hunker naar sprookjes en verhalen
12. 5. Cognitieve ontwikkeling Egocentrisme sociocentrisme Wereld wordt minder magisch Oog voor geheel Ziet verbanden Besef van tijd Geduld: kleuter kan heel even wachten
13. 5. Cognitieve ontwikkeling Geheugen Grotere perioden overbruggen Vlot liedjes, versjes en verhaaltjes memoriseren k Zag twee beren Op een grote paddenstoel Nog geen strategie谷n om doelgericht op te slaan in geheugen
14. 6. Taalontwikkeling Bedmonologen Woordenschat Fouten, maar steeds beter Langere en volledigere zinnen Aarzelend spreken Beschrijvingen zelf + vriendjes Uiterlijke kenmerken, voorkeuren, bezittingen, activiteiten
16. 7. Sociaal-emotionele ontwikkeling Gehechtheidsgedrag Lange(re) periodes zonder GHH-figuren Intern werkmodel: Gebaseerd op vorige ervaringen Cfr. Baby en peuter Invloed op nieuwe relaties Veilige gehechtheid = ! voor latere relaties
17. 7. Sociaal-emotionele ontwikkeling Sociale omgeving wordt uitgebreid Vriendschap Oppervlakkig Tijdelijk Vriend = iemand die aardig tegen je is en met wie je leuk kunt spelen Relaties met andere volwassenen relatie met ouders
18. 8. Seksuele ontwikkeling Verkenning, maar minder openbaar Behoefte aan lichamelijk contact Knuffelen, maar ook duwen, ... Vragen stellen Over zwangerschap en geboorte Begrijpen alleen wat ze kunnen begrijpen
19. 8. Seksuele ontwikkeling Fallische of oedipale fase (Freud) Geslachtsdelen centraal Jongen: Jongen aangetrokken tot moeder Maar vader = rivaal Castratie-angst Daarom gevoelens voor moeder onderdrukken en identificatie met sterke vader = Oedipuscomplex ! Fallisch narcisme
20. 8. Seksuele ontwikkeling Fallische of oedipale fase (Freud) Geslachtsdelen centraal Meisje: Penisnijd, moeder = schuldig, richten tot vader Maar moeder = rivale Angst voor verlies liefde ouders Daarom gevoelens vader onder- drukken en identificatie met aantrekkelijke moeder = Elektracomplex
21. 9. Persoonlijkheidsontwikkeling Eigen willetje Peuter: niet willen Kleuter: Positief willen Doelen vooropstellen Naar deze doelen toe werken (taakbewustzijn) Vaak onrealistische/onhaalbare doelen Aan taak werken zolang LEUK Einde kleuterschool: taakbereidheid Resultaat > leuk zijn van taak
23. 9. Persoonlijkheidsontwikkeling Ik-gevoel Verdiept zelfbewustzijn Sociale contacten Zelfkennis Vanuit wat anderen zeggen/doen Vanuit wat je ontdekt/weet Beperkt tot uiterlijke kenmerken, bezittingen en/of activiteiten Komt er achter hoe het is om jongen/meisje te zijn
24. 9. Persoonlijkheidsontwikkeling Initiatief versus schuld (Erikson) Initiatief Verlangen zelfstandigheid Schuldgevoel Onbedoelde gevolgen van hun actie Oplossing Bieden van ruimte om zelfstandig te handelen Bieden van ondersteuning en sturing
25. 10. Morele ontwikkeling Model van Kohlberg: 3 fasen + 2 subfasen Preconventionele fase (peuter/kleuter) Strafvermijding Beloning nastreven Conventionele fase (lagereschoolkind) Personen uit directe omgeving Grotere sociale systemen Postconventionele fase (adolescent/volwassene) Universele mensenrechten Eigen verantwoordelijkheid/persoonlijke prioriteiten
26. 10. Morele ontwikkeling Heinzs vrouw is dodelijk ziek. Maar 辿辿n medicijn kan haar genezen, dat maar door 辿辿n apotheker wordt verkocht. Die apotheker maakt van zijn positie misbruik door woekerwinst te maken. Heinz kan de hoge prijs niet betalen. Als de apotheker weigert het medicijn voor minder geld te geven, moet Heinz het dan stelen? Voorspel de reactie van peuter/kleuter, lagereschoolkind en adolescent/volwassene ten aanzien van dit dilemma!
27. 10. Morele ontwikkeling Model van Kohlberg Morele dilemma: Moet Heinz stelen? Niveau 1 (peuter/kleuter): Neen, want gevangenis. Niveau 2 (lagereschoolkind): Neen, want stelen is tegen wet. Niveau 3 (adolescent/volwassene): Ja, want mensenleven is belangrijker.
28. 10. Morele ontwikkeling Model van Gilligan bij meisjes Individuele overleving Beste voor zichzelf beste voor anderen Goedheid als zelfopoffering Eigen wensen < andermans wensen Moraal van geweldloosheid Kwetsen = immoreel
29. 10. Morele ontwikkeling Model van Freud Es / Id Wordt geleid door driften (lustprincipe) Ich / Ego Leren omgaan met werkelijkheid (Realiteitsprincipe) ber-ich / Superego Representeert normen, geboden, verboden Opdracht Ich verzoenen van Es, realiteit en ber-ich
30. 10. Morele ontwikkeling Baby & peuter: geen 辿cht geweten Kleuter: spiegelgeweten = Resultaat van wat volwassenen als normen voorhouden Begrijpt nog niet waarom iets wel/niet mag Volgens Kohlberg: Preconventionele fase Volgens Freud: Ich
31. 11. Schoolse ontwikkeling Een vlieg in de kleuterklas http://www.klasse.be/leraren/TV.Klasse.php?id=7764
33. 13. Indien de ontwikkeling anders loopt Dyspraxie of ontwikkelingsco旦rdinatiestoornis Vertraging in motorische ontwikkeling Slechte co旦rdinatie van bewegingen Stotteren Oorzaak Te trage co旦rdinatie van spieren die stembanden reguleren Probleem bij spontane spraak Oplossing Vertraging van het gedrag
34. 13. Indien de ontwikkeling anders loopt Aangeboren en verworven handicap Onderscheid Verstandelijk Fysiek Zintuiglijk Psychisch Buitengewoon onderwijs Inclusief onderwijs
35. Samengevat Groeitempo Kwalitatieve verbeteringen van bewegingen Toevallig, mislukt en verstandelijk realisme Meer oog voor details Nog steeds pre-operationeel denken Bloeiperiode fantasie: minder verwarring Woordenschat Eerste vriendschappen
De afbeelding geeft de lichaamsbouw weer van de kleuter op 4- en 5-jarige leeftijd.
Vraag aan studenten voorbeelden van bewegingsactiviteiten: Bvb. Springen, rennen, huppelen, zwemmen. Toon het videofragment waaruit blijkt dat er kwalitatieve verbeteringen zijn in de bewegingsactiviteiten van de kleuter (bvb. jumpen). Jumpen bij peuter: http://www.youtube.com/watch?v=GbHr7UbyIHI&feature=related (59 sec) Jumpen bij kleuter: http://www.youtube.com/watch?v=Y0FQFArU6R4&feature=related (44 sec) Het geluid is hier niet zo goed, dus eventueel geluid op stil zetten. Geef voorbeelden van evenwichtsoefeningen: Bvb. Trap op- en aflopen, klimmen, glijden, fietsen.
Geef voorbeelden van activiteiten waarin de fijne motoriek geoefend wordt: Bvb. Puzzelen, knippen, plakken, inkleuren.
De kleuter krijgt steeds meer aandacht voor details. Dit merk je in de manier waarop kleuters goed kunnen puzzelen.
Kleuter begint verbanden te zien: Bvb. Als je een kraan opendraait, komt er water uit.
Kohlberg heeft op basis van de cognitieve ontwikkeling van Piaget een model van de morele ontwikkeling (het morele denken) ontworpen, bestaande uit zes stadia waarvan de volgorde universeel (voor iedereen) vastligt. Elk stadium vergt een cognitieve vooruitgang (= hogere vorm van redeneren) ten opzichte van het voorgaande. De stadia hangen dus nauw samen met de ontwikkeling van het logisch denken. Een fase overslaan kan niet, een fase niet bereiken kan wel. Zo denkt Kohlberg dat het hoogste stadium enkel bereikbaar is voor grote denkers. De zes stadia die Kohlberg onderscheidt, brengt hij telkens per twee onder in drie fasen : de preconventionele, de conventionele en de postconventionele fase. Op preconventioneel niveau (peuter- en kleuterleeftijd) richt het kind zich in de eerste fase op strafvermijding (goed is dan wat je laat omdat je anders straf krijgt). In de tweede fase is goed datgene wat het kind in zijn belevingswereld ervaart als prettig (= beloning), datgene wat in het eigen voordeel speelt. In de conventionele fase (lagereschoolkind) krijgt het kind oog voor de algemene gedragscodes (normen) waaraan mensen zich zo veel mogelijk moeten houden. Een veelgebruikt criterium is dan ook dat dit of dat nu eenmaal niet mag. In de eerste fase is het vooral de directe omgeving (bvb. ouders, leerkracht of jeugdleiding) die dit bepaalt. Vanaf de puberteit krijgt het kind zicht op grotere sociale systemen (bvb. wetten, rechtbanken, de leeftijdsgroep, nationale en internationale overheden, werkgevers) en wat daarbinnen als goed en kwaad geldt. Van een mens in de postconventionele fase (adolescentie en volwassenheid) wordt verwacht dat hij kan afwegen welke waarde in een bepaalde situatie de doorslag moet krijgen en dat hij prioriteiten kan aanbrengen in het licht van algemeen menselijke waarden. Een persoon in het eerste stadium van deze fase richt zich op meer abstracte morele principes, zoals de universele menselijke rechten. In het zesde en laatste stadium tenslotte realiseert de persoon zich dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de keuze van de regels waaraan hij zich wel en niet wil houden. Op dit moment brengt hij of zij een persoonlijke prioriteit aan. Leg uit dat Kohlberg deze fasentheorie heeft opgebouwd op basis van onderzoek waarin hij morele dilemmas voorlegde aan zijn onderzoekspersonen. Vertel het morele dilemma over Heinz en zijn zieke vrouw aan de studenten: Beroemd geworden is het verhaal over Heinz wiens vrouw dodelijk ziek is. Maar 辿辿n medicijn kan haar genezen, dat maar door 辿辿n apotheker wordt verkocht. Die apotheker maakt van zijn positie misbruik door woekerwinst te maken. Heinz kan de hoge prijs niet betalen. Als de apotheker weigert het medicijn voor minder geld te geven, moet Heinz het dan stelen? Vraag aan studenten om de reactie van peuter/kleuter, lagereschoolkind en adolescent/volwassene ten aanzien van dit dilemma te voorspellen. Toon daarna de antwoorden op de volgende slide.