Lezing over grappen en grollen in genrevoorstellingen uit de 17de eeuw door Michiel Kersten. Specifiek veel aandacht voor het boerengenrestuk in de Gouden Eeuw met vele vergelijkingen naar de komische literatuur uit de zeventiende eeuw, zoals kluchten en komedies waarin boeren een rol spelen.
1 of 76
Download to read offline
More Related Content
Humor in de gouden eeuw. Genreschilderkunst uit de Gouden Eeuw
1. Grappen en grollen in de kunst
van de Gouden Eeuw
Michiel Kersten | Artetcetetra. Kunst in woorden
3. Zoo dan de Schilderjeugt naar goeden raad luisteren wil, zoo moet zy in steê van
dusdanige walgelyke voorwerpen te verbeelden tot hare schande, veel liever tot
roem door haren konstpenceel, zedespiegels vertoonen. Deze leerles is niet nieuw,
maar een grage maag lust ook wel verwarmde spyze, inzonderheid als die door een
versche saus verfrist word.
'T is niet voegelyk dat men geheime schandelykheid, geile, walghelyke en vuile
bedryven, die in den duister, of uit eigen schaamte agter de gordynen gepleegt
worden, bloot vertoond.
De Schilderkonst, en Digtkonst zyn gezusters, en beide door de kuische
Parnasnimfen opgekweekt, welker eer door zulks te doen te kort gedaan word. Wat
meenje is de rede dat het spel van Joseph van velen van den Schouburgh wordt
afgeweert?
Arnold Houbraken, De Groote Schouburgh, dl. II, p. 119
4. Schilderkunst uit de Gouden Eeuw:
platvloerse en goedkope humor?
Soms wel…
Een paar smaakmakers:
Worstenkoningen en haringprinsen
10. Cornelis Cornelisz van
Haarlem, Nar met twee
vrouwen, 1595, olieverf op
doek, 72,5 x 90,5 cm, Veiling
Londen, 10 juli 2014, nr.
`128, verkocht voor 68.500
GBP (incl. opgeld).
Hieronder de versie met de
weggeschilderde worst
11. Links: Cornelis Cornelis van Haarlem, Democritus, ca. 1588,
olieverf op paneel, 41 x 30 cm, Frans Hals Museum, bruikleen
Teylers Museum, afkomstig van Genootschap Democritet.
Hieronder: Hendrick ter Brugghen Heraclitus en Democritus,
1628 beide olieverf op doek, 85,5 x 70 cm. Amsterdam,
Rijksmuseum
14. Links, Jan Steen, Het bezoek van de dokter , 1658-
1662, olieverf op paneel, 49 x 42 cm, Londen, Apsley
House. Hierboven, Jan Steen, Soo de ouden songen,
so pypen de jongen, ca. 1663, olieverf op doek, 83 x
99 cm, Berlijn, Gemäldegalerie
17. Lusthof der boeren, of Schermschool der huislieden, of het koddig leven
der boeren, bestaande in minneryen, vegt- en snywerk van Gerrit Spaan uit
1700
Bezoek van Louwtje aan een herberg in Aarlanderveen, waar gemeenlijk de
liefhebbers van een sneetje’ naar toe trokken. Een gesprek over schilderijen
aan de muur tussen Louwtje en de herbergier:
… dat ander stuk, daer beneven hangt, en daar men malkander zo wat over
de rug zoekt te kruyen, wat wil dat zeggen? Dat is een gezelschapje (voer de
waard hierop uit daar men eerst lustig vrolijk geweest heeft, en daar men
malkander op ‘t scheiden met bekers, tuitpotten, kroezen, kanne, glazen,
toebakspijpen en viertesten na ‘t hoofd werpt.; wel wel dat bruit nog een
stuk weegs in zee, zeide Louw, want dat is een geneugeljke tijdkortingje, om
de leden rap en zwak te houden.
19. Lusthof der boeren, of Schermschool der huislieden, of het koddig leven der
boeren, bestaande in minneryen, vegt- en snywerk van Gerrit Spaan uit
1700
Het volgende schilderij laat een kwakzalver zien:
…. Wel nu dat derde stuk, daar die vent op doet theater met zoo veel volk
rondom hem staat, wat is dat voor kramer? Dat is meester Theodorus van
Pinaken, gaf de waard tot bescheid, welke in zijn leven uitstekende
remedie, en kostelijke balsom had om zoo wat sneden in den bek, builen,
wonden, dikke neuzen en venusquaal te genezen, en daarom vatten en
grijpen de boeren zo gretig na zijn zalf.
Dat’s een karel die me lijkt zeide Louw, dat hij leefde’k besloeg hem in
goud….
21. … En wat bedied dat stuk schildery, daar dat oomptje op zijn
kousen staat, en in elke hand een toffel of muil heeft, na’t schijnt
wil hy dien boer, welke met het mes in de vuist daar voor hem
staan, met zijn muilen of toffels te keer gaan? Regt zo sprak den
hospes, dien boer is hier een voornaam voorvegter geweest.’
Lusthof der boeren, of Schermschool der huislieden, of het koddig leven der
boeren, bestaande in minneryen, vegt- en snywerk van Gerrit Spaan uit
1700
27. Arend Pieter Gijzen, met Mieuwes, Jaap, en Leen,
en Klaasje, en Kloentje, die trokken samen heen
naar 't dorp van Vinkeveen;
wangt ouwe Frangs, die gaf z'n gangs,
die werd er of'ereên.
Arend Pieter Gijzen die was zo rein in 't bruin,
z'n hoed met bloemfluwiel die zat hem vrij wat kuin,
wat scheefjes en wat schuin,
zodat ze bloot, ternauwernood
stongd hallef op z'n kruin.
Maar Mieuwes, en Leentje, en Jaapje, Klaas en Kloen
die waren 'eklied nog op het oud fitsoen,
in 't rood, in 't wit, in 't groen,
in 't grijs, in 't grauw, in 't paars, in 't blauw,
gelijk de boeren doen.
Als nou dit vollekje te Vinkeveen ankwam,
daar vongden ze Keesje, en Teunis, en Jan Schram,
en Dirk van Diemerdam,
met Sijmen Sloot, en Jan de Dood,
met Tijs, en Barend Bam
De meisjes van de Vecht, en van de Vinkebuurt
die hadden hun tuigje te wongderlijk 'eschuurd,
o, ze waren zo 'eguurd,
maar denkt iens: Fij had lange Sij
haar ongerriem 'ehuurd!
Zij gingen in 't selsip: daar werden zo 'eschrangst,
gedronken, gezongen, gedreumeld en gedangst,
gedobbeld en gekangst,
men riep om wijn, het most zo zijn,
elk boerman was 'n langst.
29. Maar Mieuwes en Trijntje, die zoete slechte slooi,
die liepen met mekander uit 't huis in 't hooi,
met zulk geflikkeflooi,
en zulk gewroet, och 't was zo zoet,
mij docht, het was zo mooi!
Aalwerige Arend, die trok het ierste mes,
teuge Piete Krankhoofd, en Korzelige Kes,
maar Brangd van Kalenes
die nam een greep, hij kreeg een keep,
met nog een boer vijf zes.
De meisjes die liepen, en lieten dat geschil,
kannen noch kandelaars, noch niets en stong er stil;
maar Kloens die stak en hil
zo dapper uit, dat een veenpuit
daar dood ter aarde vil.
De meisjes die liepen, en lieten dat geschil,
kannen noch kandelaars, noch niets en stong er stil;
maar Kloens die stak en hil
zo dapper uit, dat een veenpuit
daar dood ter aarde vil.
Sijmen nam de rooster, de beuzem en de tang,
en wurp ze Ebbert, en Krelis veur de wang,
het goedje ging z'n gang,
hetzij deur 't glas, of waar 't ook was;
mijn blijven was niet lang.
Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed,
mijdt der boeren feesten, zij zijn zelden zo zoet,
of 't kost iemand zijn bloed,
en drinkt met mijn een roemer wijn,
dat is jou wel zo goed.
31. Zuipen, zuipen en achter de meid aan….
en veel meer. Boeren in kluchten en
schilderijen zijn dom, goedgelovig,
bijgelovig, drankzuchtig, hitsig en
vechtlustig.
32. Adriaen Brouwer, Boerendrinkpartij, 1620-1630, olieverf op
paneel, 19,5 x 26,5 cm, Amsterdam, Rijksmuseum
Cornelis Dusart, Drinkgelag, ca. 1690, olieverf op doek,
48 x 56 cm, Haarlem, Frans Hals Museum
34. Samuel Coster – Boerenklucht van Teeuwis de boer en men juffer
Grevelinckhuijsen /Stokregel: ‘Ic seg dat het krom als het recht brandt,
Alst by de vier can komen’
…Mocht icker een korte wijle by haer zijn ‘k verteerde mijn ros en wagen. Na een
uurtje ‘plockharen’ komt hij er achter dat hij zijn wagen kwijt is : Ick segh dat dien
als d’ander is, me rouwt me ros me waghen.
‘t Moet wesen de Jonghe veultijts nae de oude aerden. ‘k Hebme vaer wel hooren
seggen, dat me Bestevaer hem an drie vrouwen teffens verlooft had, en elck wou
hem voor aer trouwen, ome datse wisten wat hij in syn lever had, dat ickye seg is
waer, wantse waren alle drie ghelyck by hem swaer.
En om wat kromhout … is juffer soo verteurt, datse me Ros noch Waghen wil
gheven, want ‘t kromthout brandt so wel ast recht, alst by de vyer kan komen.
Laetje aers niet wijs maken, mijn waer is goet, je sellet nogh beclaghen, dat jy er
niet meer van op doet….
35. Gerbrand Adriaensz Bredero, Klucht van de molenaar
Aeltje (vrouw van de molenaar): … songt die tijd heb ick nooit
etwijffelt, of ick was noyt swar. Ick loof niet datter mijn mans goetje
langer sel toe doghe, want hy drickt te veel Toeback en die (seggen de
luy) doet opdroghen. Hy plach wel een man in ‘t veld te wesen, maar
nou is hy slap… hy leyt zijn eyeren al uyt. Hy het zijn beste pylen al
in’t wilt vreschoten…
Piet: Een man die seven iaer by een Vrouw blijft die wort melaets.
41. Jan Jansz Starter, Steeckboecxken
Ik vis wel gaarn met een hoek
Als bijten wil de baars of snoek
Maar of ik nog zo garen vis
Wanneer der maar te vogelen is
Daar is mijn hert meer toe gezind
Als het gene men ter wereld vind.
42. Roemer Visscher, Twee spraak
Jager. Ick jaegh de Haes op barre Heyden.
Vrijer. En ick seer gaern in donckere nollen.
Jager. Aen kanten van slooten op gras-rijcke weyden.
Vrijer. In Kamers, in Kussens, met kittelent krollen.
Jager. Met bracks, met winden, met dunne fretten.
Vrijer. Met daelders, met duyten, en die met hopen.
Jager. Van mijn vanghst smul ick in de Cabaretten.
Vrijer. Ick kies den sprongh en laetse loopen.
Jager. Wy twee hebben elck verscheyden sin.
Vrijer. Ja; ghy jaeght een Haes; en ick een Haesin.
50. De Hoogduits Kwakzalver van W. Foquenbroch, 1654 (met dank aan de
Leydse Kluchten Compagnie)
Jan: Als een mens even schraal is in de kleren
als mager in het geld:
Is er dan een schepsel dat hem niet kwelt?
Het zijn niet alleen de hoge heren en de boeren die mij doen lijden,
maar (al krabbend) zelfs de vlooien en luizen komen je bestrijden!
Ze lopen mijn lichaam zó erg plat.
Krab ik nu eerst m’n hoofd … of mijn gat?
Al zijn ze uit mijn eigen vlees en bloed geboren,
toch…toch moet ik ze bij hun werk storen.
Soms sla ik er wel zo’n zeshonderd dood,
maar niet allemaal natuurlijk, want in tijden van hongersnood…
(plukt luis uit z’n haar) is dat wel mooi kaasie op je brood!
51. Oud en jong …. Dat wordt niets of toch
wel? De dwaasheid ten top
58. Een oud bestevaartje, met een jong meisje
Stem: Pots honderdduizend slapperment,
etc.
Lammert
Jannetje, mijn zoete bek,
ei lieve, blijf wat staan!
Jannetje
Wat schort je, zeg, jij ouwe gek?
Ik raad je, laat me gaan.
Lammert
Al 't geld dat gij hier liggen ziet,
dat is voor u al ree.
Jannetje
Weg kaalkop, ik en zoek u niet:
wat jij zoekt, zoek ik mee.
Lammert
2 Van landen, zanden, gelden goe
zo ben ik machtig rijk.
Jannetje
Dat acht ik niet, o suffe bloed!
Ik wacht naar mijns gelijk.
Lammert
Het goed is 't, waar men wel af vaart,
dus meisje wees gedwee.
Jannetje
Gij zijt mij al te oud bejaard:
wat jij zoekt, zoek ik mee.
Lammert
Och kindje geef je mij een zoen,
ik geef je al dit geld.
Jannetje
Dat zal ik wel een jonger doen,
al gaf hij niet 'n speld.
Lammert
Geloof, lief, dat ik u verzoek
te ere en ter ee.
59. Lammert
Mijn dochter, laat dees melkmuil,
en neem een deftig man.
Jannetje
Och nam ik zulk een ouwe uil,
wat raad ging mij dan an?
'k Zou immers bij uw levend lijf
(Waar vindt men meerder wee?)
uw maagd zijn en uw weeuw, jouw wijf:
wat jij zoekt, zoek ik mee.
Vaarwel dan ouwe rochelaar,
ik blijf bij mijns gelijk:
weet jij niet, zalige bestevaar,
dat wie genoegt, is rijk?
Lammert
Ei sta toch stil, God zegen ongs,
verhoor toch dees mijn bee.
Jannetje
Ai Lammert-vaar jij zoekt wat jongs: wat jij zoekt….
Jannetje
Weg, weg, weg Hansje Hangebroek: wat jij zoekt, zoek ik mee.
Lammert
k zal jou kopen wat je lust,
en doen wat jij gebiedt.
Jannetje
Ei Lammert-vaartje hou je rust,
want jij en dient me niet:
was jij maar twintig jaren oud,
misschien of ik 't dee,
maar nou zo ben je oud en koud: wat jij zoekt, zoek ik mee.
Dit is een lansje naar mijn zin,
vol vrolijkheid en vreugd,
die ik niet om z'n goed bemin,
maar om z'n jonge jeugd.
Uw krachten die zijn oud en af,
dus laat me in mijn vree,
en vrijt geen vrijster, maar een graf:
wat jij zoekt, zoek ik mee.
61. Klucht van ‘t kalf, J. van Breen (1656)
Kees komt niet verder dan Kniertjes kroeg wanneer hij een kalf gaat
verkopen in de stad
Kees: …om een eerlijck pintje, en daer nae in een mot-kas. Of tot kniertjes,
die weet een mens sijn wencken te letten, s’Is soo gauw als een otter, na
alle dingen kense haer lijf setten. Daer by hetse een Meyt die soo moy is
alster een in’t landt is.
De meid: Hou je handen voor je, of meenje dat ick een hoer of lichte koy
bin?
Kees: Dat jey een schuur waart, ick brochter wel een heel voer hoy in… ‘t is
of Cupido mijn syn pijl het dwars deurmen dermen esteecken…
63. De klucht van de keterlboeter H. van Muyr (1644). De oude boer
geplaagd door tochtige kwellingen.
Frans Foppen heeft een jonge echtgenote - Elsje - die zich over
zijn prestatie in bed beklaagt. In een ter zijde legt de ketelboeter
dit toe.
Mijn jonghe jeught moet zigh met Jongh-bloet wt vermeyen:
Want d’ouderdoms bereyen, en can my genoegen niet … Maer
ben ik voor sulcken oude man niet al te jongen wyf? Mijn
onbedwongen lijf heeft seker al wat ander lust: Jongh bij Jongh
en out by out, dats een behoorlijke rust. Off anders ongeblust
soo sal de jongkeyt blijven . Want een out man selden can een
jongen vrous lust verdrijven, … Maer, neen, sy (de ouderen)
willen wat jonghs op haer stal.
65. Voor je het weet is het vogeltje gevlogen
… meisjes pas op je tellen. Hou het
doosje gesloten … want?
Als ik mij niet verzind, is deze vrouw met
kind…