2. Doelen
? Aan het eind van deze presentatie hebben jullie een betere beeld van waarvoor
Present en Past Perfect worden gebruikt.
? Aan het eind van deze presentatie weten jullie hoe je een Present en Past perfect
herkennen.
? Aan het eind van deze presentatie kunnen jullie Present en Past Perfect in
bevestigend, ontkennend en vragende zinnen vervoegen.
4. Present Prefect
Vorm:
Have/has + past participle
Singular Plural
I have We have
You have You have
She has They have
He has
It has
Hele werkwoord Verleden tijd Voltooid
deelwoord
(past participle)
Regelmatige ww. to work worked worked
Onregelmatige
ww.
To choose chose chosen
6. Present Perfect
Wanneer het wordt gebruikt:
? Om aan te geven dat iets in het verleden begon maar niet belangrijk wanneer.
? I have been to London.
? Om aan te geven dat iets in het verleden begon maar nog steeds voorduurt.
? I have played the piano for ten years
? Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd maar nu nog steeds merkbaar
is.
? I have lost my keys.
7. Present Perfect
Signaalwoorden:
? Always
? (n)ever Have you ever watched a football game?
? Just
? (not) yet We have not seen that fil yet.
? Already
? Since
? For I have lived here for three years.
9. Past Perfect
Vorm:
Had + past participle
Singular Plural
I had We had
You had You had
She had They had
He had
It had
Hele werkwoord Verleden tijd Voltooid
deelwoord
(past participle)
Regelmatige ww. to work worked worked
Onregelmatige
ww.
To choose chose chosen
11. Past Perfect
Wanneer het wordt gebruikt:
? Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd, maar voordat iets anders in
het verleden is gebeurd.
? I had brushed my teeth, before I went to bed.
? They decided to buy a car, after the old one had broken down.