1. ï‚· Les 1
Afkeuren Iets niet goed of niet geschikt vinden.
Het bezwaar Een reden hebben waarom je iets niet goed vindt.
De medewerking Iemand helpen/met iemand meewerken
Het protest = Laten zien dat je ergens niet mee eens bent.
Protesteren= Laten zien dat je ergens niet mee eens bent.
Tegensputteren= Je laat merken dat je ergens niet mee eens bent
(een klein beetje protesteren).
Uiten= Een ander laten merken wat je denkt en wat je voelt.
De voorlichting= Uitleg geven.
De voorspraak= Namens een groep iets tegen iemand zeggen.
Les 2
De binnenhuisarchitect Een persoon die bedenkt hoe het gebouw er
van de binnenkant komt uit te zien.
De bouwtekening Een ontwerp van een gebouw, met aan-
wijzingen voor de mensen die het gaan bouwen.
De gemeenschapsruimte Een zaal die door veel mensen gebruikt kan
worden.
Het ontwerp De tekening die een ontwerper maakt.
De ontwerper Iemand die bedenkt hoe iets gemaakt moet
worden en hoe het eruit komt te zien.
Opknappen Repareren of mooier maken.
De tekentafel Een speciale tafel om aan te tekenen. De tafel staat een beetje
schuin.
2. Les 3
De crèche Een plaats voor kinderen tot 4 jaar.
De discoavond Een avond waarop muziek gedraaid wordt om opte dansen.
Het jeugdhonk Een gebouw waar jongere mensen naar toe kunnen gaan om elkaar
te ontmoeten.
De kinderopvang Een plaats waar kinderen worden opgevangen als er niemand
thuis is.
De ontspanning Een prettige manier om uit te rusten.
De peuterspeelzaal Een zaaltje waar kinderen van 2 en 3 jaar met elkaar kunnen
spelen.
Playbacken Iemand nazingen, zonder daarbij geluid te maken.
De zitkuil Een kuil om in te zitten.
Les 4
De buitenwijk Een wijk aan de rand van de gemeente, ver van het centrum.
Discussiëren Een gesprek voeren over een onderwerp, waarbij iedereen zegt wat
hij ervan vindt.
Het gemeentehuis Plek waar de mensen van de gemeenteraad werken en
vergaderen.
De gemeenteraad Mensen die samen met de burgermeester een gemeente
besturen.
De groenvoorziening Het groen in een stad of dorp waar de gemeente voor zorgt
(bijvoorbeeld een park).
Ondergronds Onder de grond.
De opkomst Aantal mensen dat naar een bepaalde gebeurtenis toekomt.
De villa Een groot duur huis met een tuin eromheen.
3. Les 5
Aannemelijk Je neemt aan dat het waar is.
Afwijzen Tegenovergestelde van aannemen.
De campagne Een actie voeren om jezelf aan te prijzen.
De kwestie Een probleem of vraag die besproken moet worden.
Een mening vormen Bedenken wat je ergens van vindt.
Op touw zetten Organiseren
De opvatting Zeggen wat je ergens van vindt.
Over het hoofd zien Iets per ongeluk niet zien of er niet aan denken.
Zich druk maken Je opwinden over iets/je zorgen maken over iets.
Les 6
Aansluiten Een verbinding maken.
Afsluiten Er voor zorgen dat er geen stroom meer in deleiding zit.
Het binnengedeelte De binnenkant van het huis.
Het buitengedeelte De buitenkant van het huis.
Buitenshuis Je bent niet thuis: je bent buiten je eigen huis.
De elektricien Een beroep waarbij je werkt met elektriciteit.
Een leiding leggen Een elektriciteitsdraad aanleggen.
Het stopcontact Hieruit krijgen de apparaten in het huis stroom.