1. Uitleg gezegde (wg-ng-wwu) Er zijn drie soorten gezegdes: werkwoordelijk gezegde (wg) naamwoordelijk gezegde (ng) werkwoordelijke uitdrukking (wwu)
2. Uitleg gezegde (wg-ng-wwu) Omdat het werkwoordelijk gezegde (wg) het meest voorkomt, ga je er altijd eerst van uit, dat je met een wg te maken hebt. In een wg moet altijd een zelfstandig werkwoord (zww) voor- komen. Dit is een werkwoord met een duidelijke betekenis. Wel : gaan, lopen, verven, fietsen, leren, pakken, vertrouwen. Niet : zijn, willen, kunnen, moeten, hebben, blijven, worden. Een zww is heel vaak te herkennen, doordat je er ik ga voor kunt zetten. In een wg komen alleen werkwoorden voor, en de woorden zich en te (Hij loopt zich te schamen).
3. voorbeelden Hij heeft haar toen zien lopen. Heeft zien lopen is het wg. Hij wilde niet, dat zij zich zou ergeren. Wilde is het wg in de eerste zin. zich zou ergeren is het wg in de tweede zin.
4. Uitleg gezegde (wg-ng-wwu) Als er geen zww in een zin voorkomt, ga je kijken of het een naamwoordelijk gezegde (ng) is. Dat moet aan drie voorwaarden voldoen: er moet een naamwoord (zn of bn) in voorkomen er moet een koppelwerkwoord (kww) in voorkomen (zijn, worden of blijven) het naamwoord moet iets van het onderwerp zeggen.
5. voorbeelden Zij wil later advocaat worden. wil advocaat worden is het ng. Na die griep bleef hij nog lang koortsig. bleef koortsig is het ng. bleef is het wg, want blijven = zich bevinden . Na die griep bleef hij nog lang thuis.
6. Uitleg gezegde (wg-ng-wwu) De kww zijn en blijven kunnen ook zww zijn. Als ze zww zijn, kun je ze vervangen door zich bevinden . Met die betekenis kunnen ze natuurlijk nooit in een ng staan! Als een zin al duidelijk genoeg is, laten we het kww soms weg. In de zin Hij lijkt ziek staan geen zww en kww. Toch is het een ng, want het kww zijn is weggelaten: Hij lijkt ziek te zijn .
7. Uitleg gezegde (wg-ng-wwu) Het derde soort gezegde is de werkwoordelijke uitdrukking (wwu). Zon gezegde lijkt op een wg, maar je voelt al snel aan dat er iets niet klopt. De betekenis is vaak figuurlijk. Heel vaak neemt zij hem in de maling. Het wg zou hier neemt moeten zijn. Maar dat kan natuurlijk niet, want zij neemt niets! En als je vraagt, waar zij mee bezig is, antwoord je toch niet: met nemen? Zij is bezig hem in de maling te nemen . We noemen in dit geval neemt in de maling een wwu.
8. voorbeelden Hij verkoopt haar knollen voor citroenen. verkoopt knollen voor citroenen is de wwu. Zij hield hem voor het lapje. hield voor het lapje is de wwu. gaf op zijn donder is de wwu. Zij gaf hem terecht op zijn donder.
9. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. uitleg antwoord wg = had gelezen
10. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. had gelezen is het wg, want lezen is een zww (ik ga lezen).
11. Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? uitleg antwoord wg = staat
12. Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? staat is het wg, want staan is een zww (ik ga staan).
13. Doe die deur eens even achter je dicht! uitleg antwoord wg = doe dicht
14. Doe die deur eens even achter je dicht! doe dicht is het wg, want dichtdoen is een zww (ik ga dichtdoen).
15. Had jij dit antwoord van haar verwacht? uitleg antwoord wg = had verwacht
16. Had jij dit antwoord van haar verwacht? had verwacht is het wg, want verwachten is een zww (ik ga (iets) verwachten).
17. Daar wordt op de deur geklopt! uitleg antwoord wg = wordt geklopt
18. Daar wordt op de deur geklopt! wordt geklopt is het wg, want kloppen is een zww (ik ga kloppen).
19. Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! uitleg antwoord wg = hadden verteld
20. Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! hadden verteld is het wg, want vertellen is een zww (ik ga vertellen).
21. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. uitleg antwoord wg = vraagt en bedoelen
22. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. vraagt is het wg, want vragen is een zww (ik ga vragen). bedoelen is het wg, want bedoelen is een zww (ik ga bedoelen) (wel wat vreemd).
23. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. uitleg antwoord wg = hadden omgezaagd, zagen en lag
24. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. hadden omgezaagd is het wg, want omzagen is een zww (ik ga omzagen). zagen is het wg, want zien is een zww (ik ga zien). lag is het wg, want liggen is een zww (ik ga liggen).
25. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. uitleg antwoord ng = is gemeen wg = zegt en heeft gedaan
26. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. is gemeen is het ng, want zijn is een kww, gemeen is een bn en zegt iets van het on. zegt is het wg, want zeggen is een zww (ik ga zeggen). heeft gedaan is het wg, want doen is een zww (ik ga (iets) doen).
27. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. uitleg antwoord wg = zie en gaan ng = warmer is
28. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. zie is het wg, want zien is een zww (ik ga (iets) zien). gaan is het wg, want gaan is een zww (heeft als betekenis vertrekken ). warmer is is het ng, want zijn is een kww, warmer is een bn en zegt iets van het on.
29. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. uitleg antwoord wg = blijven ng = warm wordt
30. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. blijven is het wg, want blijven is een zww ( blijven betekent hier zich bevinden ). warm wordt is het ng, want worden is een kww, warm is een bn en zegt iets van het on.
31. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. uitleg antwoord wg = wilt verliezen en hoef te gaan zitten
32. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. wilt verliezen is het wg, want verliezen is een zww (ik ga verliezen). hoef te gaan zitten is het wg, want zitten is een zww (ik ga zitten).
33. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. uitleg antwoord wg = wordt uitgegaan en verteld hebben ng = waar is
34. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. wordt uitgegaan is het wg, want uitgaan is een zww (ik ga uit). verteld hebben is het wg, want vertellen is een zww (ik ga vertellen). waar is is het ng, want zijn is een kww, waar is een bn en zegt iets van het on.
35. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. uitleg antwoord wg = heeft gezegd en kunt raden ng = is bekend
36. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. heeft gezegd is het wg, want zeggen is een zww (ik ga (iets) zeggen). kunt raden is het wg, want raden is een zww (ik ga (iets) raden). is bekend is het ng, want zijn is een kww, bekend is een bn en zegt iets van het on.
37. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. uitleg antwoord wg = vertrouwt en vertel ng = lijkt logisch
38. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. vertrouwt is het wg, want vertrouwen is een zww (ik ga (iemand) vertrouwen). vertel is het wg, want vertellen is een zww (ik ga vertellen). lijkt logisch (te zijn) is het ng, want zijn is een (weggelaten!) kww, logisch is een bn en zegt iets van het on.
39. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? uitleg antwoord wg = hebt gehoord en wil doen
40. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? wil doen is het wg, want doen is een zww (ik ga (iets) doen). hebt gehoord is het wg, want horen is een zww (ik ga (iets) horen).
41. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. uitleg antwoord wg = wou en kon spelen ng = twee hondjes was
42. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. wou is het wg, want willen is een zww (heeft hier als betekenis wensen ). kon spelen is het wg, want spelen is een zww (ik ga spelen). twee hondjes was is het ng, want zijn is een kww, hondjes is een zn en zegt iets van het on.