Labels als ADHD, Autisme, Dyslexie, etc kunnen erg veel voordelen hebben!
Dit is een ppt van een lezing van de lezingen sessies 'Autisme, ADHD, Dyslexie....probleem of gave?'
1. ADHD groep
3 bijeenkomsten
Programma eerste bijeenkomst:
1.Uitleg doel van de groep
2.Kennismaking
3.Groepsregels
4. Wat is ADHD?
-PAUZE
5. Hoe ziet ADHD er bij mij uit?
6.Bijkomstige problemen bij ADHD
7. Denk-opdracht voor 2de bijeenkomst
2. Doel van de groep:
• Meer leren over ADHD
• Meer leren over hoe ADHD er bij jou uitziet
• Leren van elkaar en tips uitwisselen
3. Kennismaking
Voorbeelden van wat jullie van elkaar willen weten
kunnen zijn:
• Leeftijd
• Hobby
• Schoolvorm
• Woon/leefsituatie etc.
• Hoe lang weet je al dat je ADHD hebt?
• Ben je het met de diagnose eens?
• Medicatiegebruik en werking.
4. groepsregels
• geheimhouding buiten de groep
• elkaar respecteren in gedrag en mening
• aardig tegen elkaar doen
• elkaar steunen/helpen
• ……..
• ………
7. 3 hoofdkenmerken van ADHD (1,2 en 3)
Aandachtstekort (1)
1. Moeite met letten op details,
slordigheidfouten
2. Moeite te focussen op taak
3. Lijkt niet te luisteren als
aangesproken (dromerig/staren)
4. Moeite opdrachten uit te voeren
(af te ronden)
5. Moeite met organiseren/plannen
6. Afkeer van taken waarbij
concentratie nodig is (o.a.
schoolwerk)
7. Vaak spullen kwijt
8. Afgeleid door omgeving
9. Vergeetachtig bij bezigheden
Hyperactiviteit(2)
1. Beweegt veel met handen en
voeten, kan niet goed stilzitten
2. Staat vaak op waar dat niet mag
3. Rent vaak rond ed
4. Kan niet rustig spelen
5. is vaak "in de weer" of "draaft
maar door"
6. praat vaak aan een stuk door
Impulsiviteit(3)
7. flapuit
8. Moeite met op beurt wachten
9. Bemoeit zich vaak met anderen
(storend)
8. “Alle Dagen Heel Druk “
1.ADHD van het gecombineerde type
2.ADHD van het overwegend hyperactief/impulsieve type
3.ADHD van het overwegend onoplettende type
(ADD)
9. Minimaal 6 van de 9 symptomen nodig
voor de diagnose ADHD
van kenmerk 1 en kenmerk 2 en 3 samen
10. B. Enkele van de symptomen moeten
voor 7de jaar aanwezig
C. Enkele symptomen moeten aanwezig
zijn om in ieder geval 2 gebieden (bv.
school, thuis, werk)
D. Symptomen moeten echt voor
problemen zorgen, je beperken in je
functioneren
E. Symptomen horen niet bij andere
stoornis
11. 2de bijeenkomst
Programma:
1.Korte herhaling vorige keer over ADHD, nog vragen?
2.Uitleg over oorzaken ADHD, werking hersenen en
medicatie
-PAUZE
3.Navragen nadenk-opdracht
4.Tips en strategieën bedenken met elkaar
5.Voor- en nadelen en beroemde ADHD-ers
6. Vragen bedenken voor ervaringsdeskundige volgende x
7. Nadenkopdracht
12. Oorzaken AD(H)D
-Erfelijke aanleg (50-80% bij eeneiige tweelingen)
Kinderen van ouders met ADHD krijgen het in de helft van de
gevallen ook. Broertjes en zusjes hebben drie tot vijf en neefjes en
nichtjes twee keer zoveel kans.
-Neurobiologische stoornis (hersenen werken anders).
Veel genen spelen een rol in het ontstaan van ADHD. Deze genen
hangen samen met o.a. de dopamine-stofwisseling in de hersenen.
Er is ook uit onderzoek gebleken dat bij de geboorte de van de
hersenen van mensen met AD(H)D kleiner zijn, na het 20ste jaar is
dat meestal bijgetrokken tot normaal (gaat langzamer).
-Risicofactoren:
roken of drinken tijdens zwangerschap, hoge bloeddruk tijdens
zwangerschap, vroeggeboorte en laag geboortegewicht.
13. Let op:
• ADHD heeft niets te maken met je
intelligentie!
• ADHD krijg je niet door een verkeerde
opvoeding (een chaotische thuissituatie kan je
klachten wel verergeren)
14. Werking hersenen (3 gedeeltes van je
hersenen: achter, midden, voor)
Achter,Stap 1: je neemt informatie waar
(ziet,hoort, voelt, ruikt, proeft)
Midden,Stap 2: je verwerkt de informatie (filtert
alle informatie, alle prikkels, helpt ordenen)
Voor,Stap 3: Je reageert op de informatie, door
een reactie, door je gedrag te ‘managen’
(geven instructies waar wel op te letten, waar
niet op, wat te doen of niet te doen).
16. Hersenen als elektriciteitscentrale
Door verbindingen (zenuwbanen) tussen de
hersengebieden (1,2 en 3) worden signalen
doorgegeven. De zenuwbanen bestaan uit
zenuwcellen die zenuwcellen geven informatie
aan elkaar door via boodschapperstofjes
(transportstoffen of neurotransmitters
genoemd).
18. Hersenen met ADHD
• Neurotransmitters zijn dus de stoffen die
boodschappen doorgeven van de ene naar de andere
zenuwcel.
• Bij AD(H)D ers loopt er iets fout met de productie
van 2 stofjes (Dopamine en Noradrealine).
• Vermoeden is dat dit tekort gevolgen geeft voor het
voorste deel van de hersenen die verantwoordelijk
voor zijn het plannen organiseren (dus de combinatie
van stap 2 en 3 van de werking van de hersenen gaat
daardoor lastig, het filteren van de informatie en je
gedrag sturen/richten)
19. De ontdekking van medicijnen voor ADHD
• De naam ADHD bestaat sinds 1987
Daarvoor bestond het gedrag wel al, met andere namen:
- Minimal Brain Damage/Dysfuntioning
- Hyperkinetisch syndroom,
- Inhibitiezwaktesyndroom
• In 1937 probeerde Dr. Bradley amfetamine medicijnen bij kinderen,
nadat de kinderen een lumbaalpunctie hadden ondergaan (dan
wordt via de ruggenmerg hersenvocht afgetapt). Idee: door de
medicijnen wordt sneller nieuw hersenvocht aangemaakt, om
hoofdpijn na de punctie tegen te gaan. Het werkte niet,
maar…kinderen vroeger daarna wel aan de dokter of ze de
‘rekenpillen’ weer mochten!
• Vanaf dat moment zijn medicijnen met amfetaminen gebruikt voor
kinderen met hyperactiviteit of concentratieproblemen. In de jaren
50 is methylfenidaat ontdekt (= synthetisch amfetamine,
genaamd….Ritalin)
21. Non-stimulantia
• Strattera
• (vaste werking, na opbouwfase
bloedspiegel)
0
20
40
60
80
100
120
w
e
e
k
1
w
e
e
k
2
w
e
e
k
3
w
e
e
k
4
w
e
e
k
5
w
e
e
k
6
w
e
e
k
7
w
e
e
k
2
0
strattera
28. 3de bijeenkomst
• Nog voor-en nadelen bedacht?
• Kennismaking ervaringsdeskundige
• Vragen aan de ervaringsdeskundige
• En als tijd: - DVD
- oplossingsmethode
• Evaluatie en hoe nu verder
• Gebruik je ADHD positief!
29. Probleemoplossing
a.Wat is je probleem? Beschrijf kort de situatie.
b. Hoe vormt de situatie, zoals hij nu is, een
probleem voor jou?
c. Hoe zou je het liefst willen dat het is?
d. Eerdere/mogelijke oplossingen:
e. Heeft de situatie, zoals het nu is, ook voordelen?
f. Wil je veranderen: maak een plan (op basis van je
bedachte oplossingen.
Wil je (nog) niet veranderen, breng dan ik kaart wat de voor- en
nadelen zijn van zo doorgaan door het voor-nadelen schema in
te vullen.
30. De balans opmaken
Vul dit schema in en beslis daarna opnieuw of je wil veranderen. Zo ja, maak een plan van aanpak
voor de komende week. En….evalueer je plan van aanpak na een week!
Doel:…………………………………
…………………………………………
…………………………………………
VOORDELEN NADELEN
Hoe pak ik de situatie nu
aan?....................................
............................................
............................................
............................................
Hoe zou ik het doen als ik
voor veranderen zou
kiezen?................................
............................................
............................................
............................................
31. • Veel succes in de toekomst!
• Maar gebruik van je kwaliteiten!