2. Kosten
Definitie: ‘de waarde van de economisch
efficiënt opgeofferde
productiemiddelen, uitgedrukt in geld’
Vertaling: alles wat opgemaakt moet worden om
iets te kunnen maken
3. Kosten
Definitie: ‘de waarde van de economisch
efficiënt opgeofferde
productiemiddelen, uitgedrukt in geld’
Dus: verspilling niet!
5. Personeelskosten
• Loonkosten: brutoloon, werkgeversdeel
premies volksverzekeringen en
pensioen, kosten secundaire
arbeidsvoorwaarden
(studiekosten, reiskosten)
• Om je een idee te geven: het netto loon moet
ongeveer keer 1,8 gedaan worden om de
loonkosten voor een werkgever te krijgen
6. Huisvestingskosten
• Alle kosten die je maakt voor het gebruik van
een pand voor je bedrijf
• Dus:
huur / hypotheek
Onroerende Zaak belasting
Verzekering
• Let op de regels als je werkt vanuit huis! Zie de
site van de belastingdienst
7. Verkoopkosten
• Alle kosten die je maakt om de verkoop te
stimuleren
• Bijvb. Reclame, website, bijdrage
ondernemersvereniging, sponsoring
8. Overige kosten
• Afschrijving
• Complementaire kosten van duurzame
productiemiddelen
• Rentekosten
• Voorrraadkosten
• Volgende dia’s zijn weer uitleg hiervan!
9. Afschrijving
• Afschrijving is het (op papier) in waarde laten
verminderen van duurzame
productiemiddelen
• Oftewel: sparen om iets groots te vervangen…
• Afschrijven heeft invloed op de boekwaarde
van je vaste activa (wordt minder)
10. Lineaire afschrijving
Aanschafwaarde – Restwaarde
------------------------------------------- = afschrijving per
levensduur
Levensduur:
1 Technische levensuur (wanneer is het kapot)
2 Economische levensduur (wanneer wil je het
vervangen)
jaar
11. Lineaire afschrijving
VB: een auto die nog vier jaar met normaal onderhoud
meegaat en een koopsom heeft van 2.000 euro is over
4 jaar nog 400 euro waard. De afschrijving is dus
2.000 – 400
----------------------- = 400 euro per jaar
4 jaar
13. Afschrijven met een
percentage van de boekwaarde
• Het afschrijvingsbedrag wordt dan elk jaar
lager
• BVB: machine van 10,000 euro jaarlijks met
10% van de boekwaarde afschrijven wordt:
Jaar 1
jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Afschrijving
10% van 10,000 = 1,000
10% van 9,000 = 900
10% van 8,100 = 810
10% van 7,290 = 729
nieuwe boekwaarde
9,000
8,100
7,290
6,561 etc
komt nooit op nul!
14. Regels afschrijven
• Afschrijvingen zijn wel kosten (dus drukken de
winst, waardoor je minder belasting op winst
hoeft te betalen) maar geen uitgaven (het geld
gaat niet weg)
• Dus zijn er fiscale regels voor afschrijven
• Zie site belastingdienst!
15. Herhaling eerdere Dia
Overige kosten
• Afschrijving
• Complementaire kosten van duurzame
productiemiddelen
• Rentekosten
• Voorrraadkosten
• Volgende dia’s zijn weer uitleg hiervan!
16. Complementaire kosten
• Alle vaste activa hebben ook onderhoud nodig
en misschien ook energiekosten.
• Deze kosten zijn de bijkomende / aanvullende
/ complementaire kosten
17. Rentekosten
• Geld dat je in vaste activa hebt gestopt, kan je
niet op de bank laten staan. Dus je verliest er
rente op!
K*P*T
--------------------- = rente op jaarbasis
100
K = Kapitaal
P = percentage
T = tijd (in jaren)
18. Rentekosten
Dus: ik koop een machine voor 7.000,- De rente
op een spaarrekening is 2%. De machine is pas
na 8 jaar afgeschreven.
K*P*T
7,000 * 2 * 8
------------------ = -------------------- = rente op jaarbasis = 1,120 euro
100
100
K = Kapitaal
P = percentage
T = tijd (in jaren)
19. Rente
• Rente is meestal niet Enkelvoudig (zoals net)
maar samengesteld: dus rente op rente.
• BVB: je zet 1500 euro op de bank tegen 2%
rente
rente
eindsaldo
Jaar 1
2 % van 1500= 30
1530
Jaar 2
2 % van 1530 = 30,60
1560,60
Jaar 3
2 % van 1560,60 = 31,21 1590,81
etc
21. Kostprijsformule
C
V
--- + --- = KP
N
W
constante kosten
Kostprijs = -----------------------Normale productie
Variabele kosten
+ ---------------------Werkelijke productie
22. Kostprijsformule
C
V
--- + --- = KP
N
W
constante kosten
-----------------------normale productie
Dit deel bepaalt de
doorberekening van de vaste
kosten
23. Kostprijsformule
C
V
--- + --- = KP
N
W
Variabele kosten
-----------------------Werkelijke productie
Dit deel is voor de kosten
die gemaakt worden die
afhankelijk van het
aantal klanten zijn.
24. Kostprijsformule
VB : een kapper knipt dagelijks gemiddeld 15 klanten. Aan
materiaal (gel e.d.) is hij op een dag dan 3 euro kwijt. Zijn
huur, personeel, afschrijving etc kost 90 euro per dag. Zijn
kostprijs wordt dan:
constante kosten
Variabele kosten
Kostprijs = -----------------------+ ---------------------Normale productie
Werkelijke productie
3
90
= ----------- + -------------- = 0,20 + 6,- = 6,20
15
15
25. Kostprijsformule
KP formule gebruik je voor de integrale kostprijs, maar is
voornamelijk handig om te kijken of je incidenteel een
differentiële KP kan rekenen.
VB : een meubelmaker maakt per maand gemiddeld 15 kasten. Aan materiaal
is hij dan totaal 300 euro kwijt. Zijn huur, personeel, afschrijving etc per
maand is 1500 euro. Zijn integrale kostprijs wordt dan:
constante kosten
Variabele kosten
Kostprijs = -----------------------+ ---------------------Normale productie
Werkelijke productie
1500
300
= ----------- + -------------- = 100 + 20 = 120,15
15
26. Kostprijsformule
Een differentiële KP kan je gebruiken voor incidenteel meerwerk.
VB : Onze meubelmaker krijgt de vraag of hij ‘voor weinig’ vier extra kasten
kan maken. Hij ziet dit ook als reclame en wil dit wel. Maar ja, wat moet die
kast dan kosten?
Zijn integrale kostprijs is:
constante kosten
Kostprijs = -----------------------Normale productie
+
Variabele kosten
-------------------------------- = 100 + 20 = 120,Werkelijke productie
Zijn vaste kosten zijn al betaald door de Normale productie aan kasten. Hij kan dus
incidenteel alleen materiaalkosten rekenen : 20 euro per kast.
27. Kosten
Variabele kosten = directe kosten
Constante kosten = indirecte kosten
Indirecte kosten hebben dus geen direct
verband met die ene klant.
Vaak gebruik je voor die kosten dus een
opslagpercentage
28. Opslagpercentage
Totale indirecte kosten
-------------------------------------- * 100 = Opslagpercentage
Totale directe kosten
Voorbeeld:
Onze meubelmaker heeft totaal op jaarbasis 40.000 vaste
kosten. Aan hout heeft hij voor 20.000 euro ingekocht.
Zijn opslagpercentage is dan (40,000 / 20,000)*100 =200%
Dus als hij voor een kast voor 50 euro hout moet kopen, moet hij
als kostprijs voor die kast 50 + 200% = 150,- rekenen
29. Let op!
Een kostprijs is nog geen winst!
Directe kosten
Plus
opslag indirecte kosten .
=
Kostprijs
Plus
brutowinstopslag
.
=
nettoverkoopprijs
Plus
BTW
.
=
Brutoverkoopprijs (consumentenprijs)